H3409 יָרֵךְ
schacht, rechterheup, zijde, gewricht van de heup, afstammeling, noordzijde, heupgewricht, heup
Numeri 8:4 | Dit werk nu des kandelaars was van dicht goud, tot zijn schacht, tot zijn bloemen was het dicht; naar de gedaante, die de HEERE Mozes vertoond had, alzo had hij den kandelaar gemaakt. |
Richteren 3:16 | En Ehud maakte zich een zwaard, dat twee scherpten had, welks lengte een el was; en hij gordde dat onder zijn klederen, aan zijn rechterheup. |
Richteren 3:21 | Ehud dan reikte zijn linkerhand uit, en nam het zwaard van zijn rechterheup, en stak het in zijn buik; |
Richteren 8:30 | Gideon nu had zeventig zonen, die uit zijn heupe voortgekomen waren; want hij had vele vrouwen. |
Richteren 15:8 | En hij sloeg hen, den schenkel en de heup, [met] een groten slag; en hij ging af, en woonde op de hoogte van de rots Etam. |
2 Koningen 16:14 | Maar het koperen altaar, dat voor het aangezicht des HEEREN was, dat bracht hij van het voorste deel van het huis, van tussen [zijn] altaar, en van tussen het huis des HEEREN, en hij zette het aan de zijde [zijns] altaars noordwaarts. |
Psalm 45:4 | Gord Uw zwaard aan de heup, o Held! Uw Majesteit en Uw heerlijkheid. |
Hooglied 3:8 | Die altemaal zwaarden houden, geleerd ten oorlog, elk hebbende zijn zwaard aan zijn heup, vanwege den schrik des nachts. |
Hooglied 7:1 | Hoe schoon zijn uw gangen in de schoenen, gij prinsendochter! de omdraaiingen uwer heupen zijn als kostelijke ketens, zijnde het werk van de handen eens kunstenaars. |
Jeremia 31:19 | Zekerlijk, nadat ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad, en nadat ik mijzelven ben bekend gemaakt, heb ik op de heup geklopt, ik ben beschaamd, ja, ook schaamrood geworden, omdat ik de smaadheid mijner jeugd gedragen heb. |
Ezechiel 21:12 | Schreeuw en huil, o mensenkind, want hetzelve zal zijn tegen Mijn volk, het zal zijn tegen al de vorsten van Israel; verschrikkingen zullen vanwege het zwaard bij Mijn volk zijn; daarom klop op de heup. |
Ezechiel 24:4 | Doe zijn stukken te zamen daarin, alle goede stukken, de dij en den schouder, vul [hem] met de keur der beenderen. |