Jeremia 34:12 | Daarom geschiedde des HEEREN woord tot Jeremia, van den HEERE, zeggende: |
Jeremia 35:1 | Het woord, dat tot Jeremia geschied is van den HEERE, in de dagen van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van Juda, zeggende: |
Jeremia 35:3 | Toen nam ik Jaazanja, den zoon van Jeremia, den zoon van Habazzinja, mitsgaders zijn broederen, en al zijn zonen, en het ganse huis der Rechabieten; |
Jeremia 35:12 | Toen geschiedde des HEEREN woord tot Jeremia, zeggende: |
Jeremia 35:18 | Tot het huis nu der Rechabieten zeide Jeremia: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Omdat gijlieden het gebod van uw vader Jonadab zijt gehoorzaam geweest, en hebt al zijn geboden bewaard, en gedaan naar alles, wat hij ulieden geboden heeft; |
Jeremia 36:1 | Het gebeurde ook in het vierde jaar van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van Juda, [dat] dit woord tot Jeremia geschiedde van den HEERE, zeggende: |
Jeremia 36:4 | Toen riep Jeremia Baruch, den zoon van Nerija; en Baruch schreef uit den mond van Jeremia alle woorden des HEEREN, die Hij tot hem gesproken had, op een rol des boeks. |
Jeremia 36:5 | En Jeremia gebood Baruch, zeggende: Ik ben opgehouden, ik zal in des HEEREN huis niet kunnen gaan. |
Jeremia 36:8 | En Baruch, de zoon van Nerija, deed naar alles, wat hem de profeet Jeremia geboden had, lezende in dat boek de woorden des HEEREN, [in] het huis des HEEREN. |
Jeremia 36:10 | Zo las Baruch in dat boek de woorden van Jeremia [in] des HEEREN huis, in de kamer van Gemarja, den zoon van Safan, den schrijver, in het bovenste voorhof, [aan] de deur der nieuwe poort van het huis des HEEREN, voor de oren des gansen volks. |
Jeremia 36:19 | Toen zeiden de vorsten tot Baruch: Ga henen, verberg u, gij en Jeremia; en niemand wete, waar gijlieden zijt. |
Jeremia 36:26 | Daartoe gebood de koning aan Jerahmeel, den zoon van Hammelech, en Zeraja, den zoon van Azriel, en Selemja, den zoon van Abdeel, om den schrijver Baruch en den profeet Jeremia te vangen. Maar de HEERE had hen verborgen. |
Jeremia 36:27 | Toen geschiedde des HEEREN woord tot Jeremia, nadat de koning de rol en de woorden, die Baruch geschreven had uit den mond van Jeremia, verbrand had, zeggende: |
Jeremia 36:32 | Jeremia dan nam een andere rol, en gaf ze aan den schrijver Baruch, den zoon van Nerija; die schreef daarop, uit den mond van Jeremia, al de woorden des boeks, dat Jojakim, de koning van Juda, met vuur verbrand had; en tot dezelve werden nog veel dergelijke woorden toegedaan. |
Jeremia 37:2 | Maar hij hoorde niet, hij, noch zijn knechten, noch het volk des lands, naar de woorden des HEEREN, die Hij sprak door den dienst van den profeet Jeremia. |
Jeremia 37:3 | Nochtans zond de koning Zedekia Juchal, den zoon van Selemja, en Sefanja, den zoon van Maaseja, den priester, tot den profeet Jeremia, om te zeggen: Bid toch voor ons tot den HEERE, onzen God! |
Jeremia 37:4 | (Want Jeremia was [nog] ingaande en uitgaande in het midden des volks, en zij hadden hem [nog] in het gevangenhuis niet gesteld. |
Jeremia 37:6 | Toen geschiedde des HEEREN woord tot den profeet Jeremia, zeggende: |
Jeremia 37:12 | Dat Jeremia uit Jeruzalem uitging, om te gaan [in] het land van Benjamin, om van daar te scheiden door het midden des volks. |
Jeremia 37:13 | Als hij in de poort van Benjamin was, zo was daar de wachtmeester, wiens naam was Jerija, de zoon van Selemja, den zoon van Hananja; die greep den profeet Jeremia, zeggende: Gij wilt tot de Chaldeen vallen! |