Jozua 19:23 | Dit is het erfdeel van den stam der kinderen van Issaschar, naar hun huisgezinnen, de steden en haar dorpen. |
Jozua 21:6 | En aan den kinderen van Gerson, van de huisgezinnen van den stam van Issaschar, en van den stam van Aser, en van den stam van Nafthali, en van den halven stam van Manasse, in Bazan, bij het lot, dertien steden. |
Jozua 21:28 | En van den stam van Issaschar, Kisjon en haar voorsteden, en Dobrath en haar voorsteden; |
Richteren 5:15 | Ook waren de vorsten in Issaschar met Debora; en [gelijk] Issaschar, alzo was Barak; op zijn voeten werd hij gezonden in het dal. In Rubens gedeelten waren de inbeeldingen des harten groot. |
Richteren 10:1 | Na Abimelech nu stond op, om Israël te behouden, Thola, een zoon van Pua, zoon van Dodo, een man van Issaschar; en hij woonde te Samir, op het gebergte van Efraim. |
1 Koningen 4:17 | Josafath, de zoon van Paruah, in Issaschar. |
1 Koningen 15:27 | En Baesa, de zoon van Ahia, van het huis van Issaschar, maakte een verbintenis tegen hem, en Baesa sloeg hem te Gibbethon, hetwelk der Filistijnen is, als Nadab en gans Israel Gibbethon belegerden. |
1 Kronieken 2:1 | Dezen zijn de kinderen van Israel: Ruben, Simeon, Levi en Juda, Issaschar en Zebulon, |
1 Kronieken 6:62 | En de kinderen van Gerson, naar hun huisgezinnen, hadden van den stam van Issaschar, en van den stam van Aser, en van den stam van Nafthali, en van den stam van Manasse in Basan, dertien steden. |
1 Kronieken 6:72 | En van den stam van Issaschar: Kedes en haar voorsteden, Dobrath en haar voorsteden, |
1 Kronieken 7:1 | De kinderen van Issaschar waren Thola en Pua, Jasib en Simron; vier. |
1 Kronieken 7:5 | En hun broeders, in alle huisgezinnen van Issaschar, kloeke helden, waren zeven en tachtig duizend, al dezelve in geslachtsregisters gesteld zijnde. |
1 Kronieken 12:32 | En van de kinderen van Issaschar, die ervaren waren in het verstand van de tijden, om te weten wat Israel doen moest; hun hoofden waren tweehonderd, en alle hun broeders [pasten] op hun woord; |
1 Kronieken 12:40 | En ook de naasten aan hen, tot aan Issaschar, en Zebulon, en Nafthali, brachten brood op ezelen, en op kemelen, en op muildieren, en op runderen, meelspijs, stukken vijgen, en stukken rozijnen, en wijn, en olie, en runderen, en klein vee in menigte; want er was blijdschap in Israel. |
1 Kronieken 26:5 | Ammiel de zesde, Issaschar de zevende, Peullethai de achtste; want God had hem gezegend. |
1 Kronieken 27:18 | Over Juda was Elihu, uit de broederen van David; over Issaschar was Omri, de zoon van Michael; |
2 Kronieken 30:18 | Want een menigte des volks, velen van Efraim en Manasse, Issaschar en Zebulon, hadden zich niet gereinigd, maar aten het pascha, niet gelijk geschreven is. Doch Jehizkia bad voor hen, zeggende: De HEERE, die goed is, make verzoening voor [dien], |
Ezechiel 48:25 | En aan de landpale van Simeon, van den oosterhoek tot de westerhoek toe, Issaschar een. |
Ezechiel 48:26 | En aan de landpale van Issaschar, van den oosterhoek tot aan den westerhoek toe, Zebulon een. |
Ezechiel 48:33 | De zuiderhoek ook vier duizend en vijfhonderd maten, en drie poorten: een poort van Simeon, een poort van Issaschar, een poort van Zebulon. |