H3576 כָּזַב
feilen, falen, liegen, leugenaar als - staan, leugens, leugenachtig, leugenachtig bevinden, leugenaa
Numeri 23:19 | God is geen man, dat Hij liegen zou, noch eens mensen kind, dat het Hem berouwen zou; zou Hij het zeggen, en niet doen, of spreken, en niet bestendig maken? |
Richteren 16:10 | Toen zeide Delila tot Simson: Zie, gij hebt met mij gespot, en leugenen tot mij gesproken; verklaar mij toch nu, waarmede gij zoudt kunnen gebonden worden? |
Richteren 16:13 | En Delila zeide tot Simson: Tot hiertoe hebt gij met mij gespot, en leugenen tot mij gesproken; verklaar mij [toch nu], waarmede gij zoudt kunnen gebonden worden. En hij zeide tot haar: Indien gij de zeven haarlokken mijns hoofds vlochtet aan een weversboom. |
2 Koningen 4:16 | En hij zeide: Op dezen gezetten tijd, omtrent dezen tijd des levens zult gij een zoon omhelzen. En zij zeide: Neen, mijn heer, gij man Gods, lieg tegen uw dienstmaagd niet. |
Job 6:28 | Maar nu, belieft het u, wendt u tot mij, en het zal voor ulieder aangezicht zijn, of ik liege. |
Job 24:25 | Indien het nu zo niet is, wie zal mij leugenachtig maken, en mijn rede tot niet brengen? |
Job 34:6 | Ik moet liegen in mijn recht; mijn pijl is smartelijk zonder overtreding. |
Job 40:28 | Zie, zijn hoop zal feilen; zal hij ook voor zijn gezicht nedergeslagen worden? |
Psalm 78:36 | En zij vleiden Hem met hun mond, en logen Hem met hun tong. |
Psalm 89:36 | Ik heb eens gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege! |
Psalm 116:11 | Ik zeide in mijn haasten: Alle mensen zijn leugenaars. |
Spreuken 14:5 | Een waarachtig getuige zal niet liegen; maar een vals getuige blaast leugens. |
Spreuken 30:6 | Doe niet tot Zijn woorden, opdat Hij u niet bestraffe, en gij leugenachtig bevonden wordt. |
Jesaja 57:11 | Maar voor wien hebt gij geschroomd of gevreesd? Want gij hebt gelogen, en zijt Mijner niet gedachtig geweest, gij hebt [Mij] op uw hart niet gelegd; is het niet, [om]dat Ik zwijg, en dat van ouds af, en gij vreest Mij niet? |
Jesaja 58:11 | En de HEERE zal u geduriglijk leiden, en Hij zal uw ziel verzadigen in grote droogten, en uw beenderen vaardig maken; en gij zult zijn als een gewaterde hof, en als een springader der wateren, welker wateren niet ontbreken. |
Ezechiel 13:19 | En zult gij Mij ontheiligen bij Mijn volk, voor handvollen van gerst, en voor stukken broods, om zielen te doden, die niet zouden sterven, en om zielen in het leven te behouden, die niet zouden leven, door uw liegen tot Mijn volk, dat de leugen hoort? |
Micha 2:11 | Zo er iemand is, die met wind omgaat, en valselijk liegt, [zeggende:] Ik zal u profeteren voor wijn en voor sterken drank! dat is een profeet dezes volks. |
Habakuk 2:3 | Want het gezicht zal nog tot een bestemden tijd zijn, dan zal Hij het op het einde voortbrengen, en niet liegen; zo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen, Hij zal niet achterblijven. |