H3967 מֵאָה
honderd, driehonderd, vierhonderd, driehonderd , tweehonderd, vierhonderd
1 Kronieken 5:21 | En zij voerden hun vee gevankelijk weg; van hun kemelen vijftig duizend, en tweehonderd en vijftig duizend schapen, en twee duizend ezelen, en honderd duizend zielen der mensen. |
1 Kronieken 7:2 | De kinderen van Thola nu waren Uzzi, en Refaja, en Jeriel, en Jachmai, en Jibsam, en Samuel; hoofden van de huizen hunner vaderen, van Thola, kloeke helden in hun geslachten; hun getal was in de dagen van David twee en twintig duizend en zeshonderd. |
1 Kronieken 7:9 | Dezen nu in geslachtsregisters gesteld zijnde, naar hun geslachten, hoofden der huizen hunner vaderen, kloeke helden, waren twintig duizend en tweehonderd. |
1 Kronieken 7:11 | Alle dezen waren kinderen van Jediael, tot hoofden der vaderen, kloeke helden, zeventien duizend en tweehonderd, uitgaande in het heir ten strijde. |
1 Kronieken 8:40 | En de zonen van Ulam waren mannen, kloeke helden, den boog spannende, en zij hadden vele zonen, en zoons zonen, honderd en vijftig. Al dezen waren van de kinderen van Benjamin. |
1 Kronieken 9:6 | En van de kinderen van Zerah was Jeuel, en van hun broederen waren zeshonderd en negentig. |
1 Kronieken 9:9 | En hun broederen naar hun geslachten, negen honderd zes en vijftig; al deze mannen waren hoofden der vaderen in de huizen hunner vaderen. |
1 Kronieken 9:13 | Daartoe hun broeders, hoofden in de huizen hunner vaderen, duizend zevenhonderd en zestig, kloeke helden aan het werk van den dienst van het huis Gods. |
1 Kronieken 9:22 | Allen, die uitgelezen waren tot poortiers aan de dorpelen, waren tweehonderd en twaalf. Dezen waren in het geslachtsregister gesteld naar hun dorpen. David en Samuel, de ziener, hadden hen in hun ambt bevestigd. |
1 Kronieken 11:11 | Dezen nu zijn van het getal der helden, die David had: Jasobam, de zoon van Hachmoni, was het hoofd der dertigen, die zijn spies tegen driehonderd opheffende, hen op eenmaal versloeg. |
1 Kronieken 11:20 | Abisai nu, de broeder van Joab, was ook het hoofd van drie; en hij, verheffende zijn spies tegen driehonderd, versloeg hen; alzo had hij een naam onder die drie. |
1 Kronieken 12:14 | Dezen waren van de kinderen van Gad, hoofden des heirs; een van de kleinsten was over honderd, en de grootste over duizend. |
1 Kronieken 12:24 | Van de kinderen van Juda, die rondassen en spiesen droegen, waren zes duizend en achthonderd toegerust ten heire; |
1 Kronieken 12:25 | Van de kinderen van Simeon, kloeke helden ten heire, zeven duizend en honderd; |
1 Kronieken 12:26 | Van de kinderen van Levi, vier duizend en zeshonderd; |
1 Kronieken 12:27 | En Jehojada was overste der Aaronieten; en met hem waren er drie duizend en zevenhonderd. |
1 Kronieken 12:30 | En van de kinderen van Efraim, twintig duizend en achthonderd, kloeke helden, mannen van naam in het huis hunner vaderen; |
1 Kronieken 12:32 | En van de kinderen van Issaschar, die ervaren waren in het verstand van de tijden, om te weten wat Israel doen moest; hun hoofden waren tweehonderd, en alle hun broeders [pasten] op hun woord; |
1 Kronieken 12:35 | En uit de Danieten, ten strijde toegerust, acht en twintig duizend en zeshonderd; |
1 Kronieken 12:37 | En van gene zijde van de Jordaan, van de Rubenieten, en Gadieten, en den halven stam van Manasse, met allerlei krijgsgereedschap ten oorlog, honderd en twintigduizend. |