Jeremia 22:6 | Want zo zegt de HEERE van het huis des konings van Juda: Gij zijt Mij een Gilead, een hoogte van Libanon; [maar] zo Ik u niet zette [als] een woestijn [en] onbewoonde steden! |
Jeremia 23:10 | Want het land is vol overspelers, want het land treurt vanwege den vloek, de weiden der woestijn verdorren, omdat hun loop boos is, en hun macht niet recht. |
Jeremia 25:24 | En allen koningen van Arabie; en allen koningen des gemengden hoops, die in de woestijn wonen; |
Jeremia 31:2 | Zo zegt de HEERE: Het volk der overgeblevenen van het zwaard heeft genade gevonden in de woestijn, [namelijk] Israel, als Ik henenging om hem tot rust te brengen. |
Jeremia 48:6 | Vlucht, redt ulieder ziel! en wordt als de heide in de woestijn; |
Jeremia 50:12 | Zo is uw moeder zeer beschaamd; die u gebaard heeft, is schaamrood geworden; ziet, zij is geworden de achterste der heidenen, een woestijn, dorheid en wildernis. |
Klaagliederen 4:3 | [Gimel.] Zelfs laten de zeekalveren de borsten neder, zij zogen hun welpen; [maar] de dochter mijns volks is als een wrede geworden, gelijk de struisen in de woestijn. |
Klaagliederen 4:19 | [Koph.] Onze vervolgers zijn sneller geweest dan de arenden des hemels; zij hebben ons op de bergen hittiglijk vervolgd, in de woestijn hebben zij ons lagen gelegd. |
Klaagliederen 5:9 | Wij moeten ons brood met gevaar onzes levens halen, vanwege het zwaard der woestijn. |
Ezechiel 6:14 | Daarom zal Ik Mijn hand over hen uitstrekken, en zal het land woest maken, ja, woester dan de woestijn naar Diblath henen, in al hun woningen; en zij zullen bevinden, dat Ik de HEERE ben. |
Ezechiel 19:13 | En nu is hij geplant in een woestijn, in een dor en dorstig land. |
Ezechiel 20:10 | En Ik voerde hen uit Egypteland, en bracht hen in de woestijn. |
Ezechiel 20:13 | Maar het huis Israels werd wederspannig tegen Mij in de woestijn; zij wandelden in Mijn inzettingen niet, en verwierpen Mijn rechten; dewelke, zo ze een mens doet, zal [hij] door dezelve leven; en zij ontheiligden Mijn sabbatten zeer, dat Ik zeide, Mijn grimmigheid te zullen uitgieten over hen in de woestijn, om hen te verdoen. |
Ezechiel 20:15 | Evenwel hief Ik ook Mijn hand op tot hen in de woestijn, dat Ik hen niet zou brengen in het land, dat Ik [hun] gegeven had, vloeiende van melk en honig, hetwelk het sieraad is van alle landen; |
Ezechiel 20:17 | Doch Mijn oog verschoonde hen, dat Ik hen niet verdierf, en geen voleinding met hen maakte in de woestijn. |
Ezechiel 20:18 | Maar Ik zeide tot hun kinderen in de woestijn: Wandelt niet in de inzettingen uwer vaderen, en onderhoudt hun rechten niet, en verontreinigt u niet met hun drekgoden. |
Ezechiel 20:21 | Maar die kinderen waren [ook] wederspannig tegen Mij; zij wandelden niet in Mijn inzettingen, en Mijn rechten namen zij niet waar, om die te doen; dewelke, zo ze een mens doet, zal [hij] door dezelve leven; zij ontheiligden Mijn sabbatten, dat Ik zeide, Mijn grimmigheid te zullen uitgieten over hen, volbrengende Mijn toorn tegen hen in de woestijn. |
Ezechiel 20:23 | Ik hief ook Mijn hand tot hen op in de woestijn, dat Ik hen verspreiden zou onder de heidenen, en hen verstrooien in de landen; |
Ezechiel 20:35 | Daartoe zal Ik u brengen in de woestijn der volken, en Ik zal met u aldaar rechten, aangezicht aan aangezicht; |
Ezechiel 20:36 | Gelijk als Ik gerecht heb met uw vaderen in de woestijn van Egypteland, alzo zal Ik met u rechten, spreekt de Heere HEERE. |