1 Kronieken 9:40 | En Jonathans zoon van Merib-baal, en Merib-baal gewon Micha. |
1 Kronieken 9:41 | De kinderen van Micha nu waren Pithon, en Melech, en Thaerea. |
1 Kronieken 23:20 | Aangaande de kinderen van Uzziel: Micha was het hoofd, en Jissia de tweede. |
1 Kronieken 24:24 | [Van] de kinderen van Uzziel was Micha; van de kinderen van Micha was Samir; |
1 Kronieken 24:25 | De broeder van Micha was Jissia; van de kinderen van Jissia was Zecharja. |
2 Kronieken 18:8 | Toen riep de koning van Israel een kamerling, en hij zeide: Haal haastelijk Micha, den zoon van Jimla. |
2 Kronieken 18:14 | Als hij tot den koning gekomen was, zo zeide de koning tot hem: Micha, zullen wij naar Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zal ik het nalaten? En hij zeide: Trekt op, en gijlieden zult voorspoedig zijn, want zij zullen in uw hand gegeven worden. |
2 Kronieken 34:20 | En de koning gebood Hilkia, en Ahikam, den zoon van Safan, en Abdon, den zoon van Micha, en Safan, den schrijver, en Asaja, den knecht des konings, zeggende: |
Nehemia 11:17 | En Matthanja, de zoon van Micha, den zoon van Zabdi, den zoon van Asaf, was het hoofd, die de dankzegging begon in het gebed, en Bakbukja was de tweede van zijn broederen; en Abda, de zoon van Sammua, den zoon van Galal, den zoon van Jeduthun. |
Micha 1:1 | Het woord des HEEREN, dat geschied is tot Micha, den Morastiet, in de dagen van Jotham, Achaz [en] Jehizkia, koningen van Juda; dat hij gezien heeft over Samaria en Jeruzalem. |