2 Koningen 23:33 | Doch Farao Necho liet hem binden te Ribla in het land van Hamath, opdat hij te Jeruzalem niet regeren zou; en hij legde het land een boete op van honderd talenten zilvers en een talent gouds. |
2 Koningen 23:34 | Ook maakte Farao Necho Eljakim, den zoon van Josia, koning, in de plaats van zijn vader Josia, en veranderde zijn naam in Jojakim; maar Joahaz nam hij mede, en hij kwam in Egypte, en stierf aldaar. |
2 Koningen 23:36 | Vijf en twintig jaren was Jojakim oud, toen hij koning werd, en regeerde elf jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zebudda, een dochter van Pedaja, van Ruma. |
2 Koningen 24:6 | En Jojakim ontsliep met zijn vaderen; en zijn zoon Jojachin werd koning in zijn plaats. |
2 Koningen 24:8 | Jojachin was achttien jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde drie maanden te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Nehusta, een dochter van Elnathan, van Jeruzalem. |
2 Koningen 24:12 | Toen ging Jojachin, de koning van Juda, uit tot den koning van Babel, hij, en zijn moeder, en zijn knechten, en zijn vorsten, en zijn hovelingen; en de koning van Babel nam hem [gevangen] in het achtste jaar zijner regering. |
2 Koningen 24:17 | En de koning van Babel maakte Mattanja, deszelfs oom, koning in plaats van hem, en veranderde zijn naam in Zedekia. |
2 Koningen 24:18 | Zedekia was een en twintig jaren oud, als hij koning werd, en hij regeerde elf jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Hamutal, een dochter van Jeremia, van Libna. |
2 Koningen 25:1 | En het geschiedde in het negende jaar zijner regering, in de tiende maand, op den tienden der maand, [dat] Nebukadnezar, de koning van Babel, kwam tegen Jeruzalem, hij en zijn ganse heir, en legerde zich tegen haar; en zij bouwden tegen haar sterkten rondom. |
2 Koningen 25:27 | Het geschiedde daarna in het zeven en dertigste jaar der wegvoering van Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde maand, op den zeven en twintigsten der maand, dat Evilmerodach, de koning van Babel, in het jaar, als hij koning werd, het hoofd van Jojachin, den koning van Juda, uit het gevangenhuis, verhief. |
1 Kronieken 1:43 | Dit nu zijn de koningen, die geregeerd hebben in het land van Edom, eer er een koning regeerde over de kinderen Israels: Bela, de zoon van Beor; en de naam zijner stad was Dinhaba. |
1 Kronieken 1:44 | En Bela stierf, en Jobab regeerde in zijn plaats, een zoon van Zerah, van Bozra. |
1 Kronieken 1:45 | En Jobab stierf, en Husam, uit het land der Themanieten, regeerde in zijn plaats. |
1 Kronieken 1:46 | En Husam stierf, en Hadad, de zoon van Bedad, regeerde in zijn plaats, die de Midianieten in het veld van Moab versloeg; en den naam zijner stad was Avith. |
1 Kronieken 1:47 | En Hadad stierf, en Samla, van Masreka, regeerde in zijn plaats. |
1 Kronieken 1:48 | En Samla stierf, en Saul, van Rehoboth aan de rivier, regeerde in zijn plaats. |
1 Kronieken 1:49 | En Saul stierf, en Baal-hanan, de zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats. |
1 Kronieken 1:50 | Als Baal-hanan stierf, zo regeerde Hadad in zijn plaats, en de naam zijner stad was Pahi, en de naam zijner huisvrouw was Mehetabeel, de dochter van Matred, dochter van Mee-sahab. |
1 Kronieken 3:4 | Zes zijn hem te Hebron geboren; want hij regeerde daar zeven jaren en zes maanden; en drie en dertig jaren regeerde hij te Jeruzalem. |
1 Kronieken 4:31 | En te Beth-markaboth, en te Hazar-susim, en te Beth-biri, en te Saaraim. Dit waren hun steden, totdat David koning werd. |