Deuteronomium 33:27 | De eeuwige God zij u een woning, en van onder eeuwige armen; en Hij verdrijve den vijand voor uw aangezicht, en zegge: Verdelg! |
Job 37:8 | En het gedierte gaat in de loerplaatsen, en blijft in zijn holen. |
Job 39:2 | Als zij nederbukken in de holen, [en] in den kuil zitten, ter loering? |
Psalm 76:3 | En in Salem is Zijn hut, en Zijn woning in Sion. |
Psalm 104:22 | De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen. |
Hooglied 4:8 | Bij Mij van den Libanon af, o bruid! kom bij Mij van den Libanon af; zie van den top van Amana, van den top van Senir en van Hermon, van de woningen der leeuwinnen, van de bergen der luipaarden. |
Jeremia 21:13 | Ziet, Ik [wil] aan u, gij inwoneres des dals, gij rots van het plein! spreekt de HEERE; gijlieden, die zegt: Wie zou tegen ons afkomen, of wie zou komen in onze woningen? |
Amos 3:4 | Zal een leeuw brullen in het woud, als hij geen roof heeft? Zal een jonge leeuw uit zijn hol zijn stem verheffen, tenzij dat hij [wat] gevangen hebbe? |
Nahum 2:12 | De leeuw, die genoeg roofde voor zijn welpen, en worgde voor zijn oude leeuwinnen, die zijn holen vervulde met roof, en zijn woningen met het geroofde. |
Sefanja 3:7 | Ik zeide: Immers zult gij Mij vrezen, gij zult de tucht aannemen, opdat haar woning niet uitgeroeid zou worden; al wat Ik haar bezocht hebbe, waarlijk, zij hebben zich vroeg opgemaakt, zij hebben al hun handelingen verdorven. |