H5667 עֲבוֹט
pand, borg

Bijbelteksten

Deuteronomium 24:10Wanneer gij aan uw naaste iets zult geleend hebben, zo zult gij tot zijn huis niet ingaan, om zijn pand te pand te nemen;
Deuteronomium 24:11Buiten zult gij staan, en de man, dien gij geleend hebt, zal het pand naar buiten tot u uitbrengen.
Deuteronomium 24:12Doch indien hij een arm man is, zo zult gij met zijn pand niet nederliggen.
Deuteronomium 24:13Gij zult hem dat pand zekerlijk wedergeven, als de zon ondergaat, dat hij in zijn kleed nederligge, en u zegene; en het zal u gerechtigheid zijn voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods.

Mede mogelijk dankzij

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel