H6148 עָרַב
mingled, meddle, becometh, surety, , engaged, pledges

Bijbelteksten

Genesis 43:9Ik zal borg voor hem zijn; van mijn hand zult gij hem eisen; indien ik hem tot u niet breng en hem voor uw aangezicht stel, zo zal ik alle dagen tegen u gezondigd hebben!
Genesis 44:32Want uw knecht is voor dezen jongeling borg bij mijn vader, zeggende: Zo ik hem tot u niet wederbreng, zo zal ik tegen mijn vader alle dagen gezondigd hebben!
2 Koningen 18:23Nu dan, wed toch met mijn heer, den koning van Assyrie; en ik zal u twee duizend paarden geven, zo gij voor u de ruiters daarop zult kunnen geven.
Ezra 9:2Want zij hebben van hun dochteren genomen voor zichzelven en voor hun zonen, zodat zich vermengd hebben het heilig zaad met de volken dezer landen; ja, de hand der vorsten en overheden is de eerste geweest in deze overtreding.
Nehemia 5:3Ook waren er, die zeiden: Wij verpanden onze akkers, en onze wijngaarden, en onze huizen, opdat wij in dezen honger koren mogen opnemen.
Job 17:3Zet toch bij, stel mij een borg bij U; wie zal hij zijn? Dat in mijn hand geklapt worde.
Psalm 106:35Maar zij vermengden zich met de heidenen, en leerden derzelver werken.
Psalm 119:122Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken.
Spreuken 6:1Mijn zoon! zo gij voor uw naaste borg geworden zijt, voor een vreemde uw hand toegeklapt hebt;
Spreuken 11:15Als [iemand voor] een vreemde borg geworden is, hij zal zekerlijk verbroken worden; maar wie degenen haat, die [in de hand] klappen, is zeker.
Spreuken 14:10Het hart kent zijn eigen bittere droefheid; en een vreemde zal zich met deszelfs blijdschap niet vermengen.
Spreuken 17:18Een verstandeloos mens klapt in de hand, zich borg stellende bij zijn naaste.
Spreuken 20:16Als [iemand voor] een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed; en pand hem voor de onbekenden.
Spreuken 20:19Die [als] een achterklapper wandelt, openbaart het heimelijke; vermeng u dan niet met hem, die met zijn lippen verlokt.
Spreuken 22:26Wees niet onder degenen, die in de hand klappen, onder degenen, die voor schulden borg zijn.
Spreuken 24:21Mijn zoon! vrees den HEERE en den koning; vermeng u niet met hen, die naar verandering staan;
Spreuken 27:13Als [iemand voor] een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed, en pand hem voor een onbekende [vrouw].
Jesaja 36:8Nu dan, wed toch met mijn heer, den koning van Assyrie; en ik zal u twee duizend paarden geven, zo gij voor u de ruiters daarop zult kunnen geven.
Jesaja 38:14Gelijk een kraan [of] zwaluw, alzo piepte ik; ik kirde als een duif; mijn ogen verhieven zich omhoog; o HEERE! ik word onderdrukt, wees Gij mijn Borg.
Jeremia 30:21En zijn Heerlijke zal uit hem zijn, en zijn Heerser uit het midden van hem voortkomen; en Ik zal hem doen naderen, en hij zal tot Mij genaken; want wie is hij, die met zijn hart borg worde, om tot Mij te genaken? spreekt de HEERE.

Mede mogelijk dankzij

BoekenBoeken