Genesis 12:8 | En hij brak op van daar naar het gebergte, tegen het oosten van Beth-el, en hij sloeg zijn tent op, zijnde Beth-el tegen het westen, en Ai tegen het oosten; en hij bouwde daar den HEERE een altaar, en riep den Naam des HEEREN aan. |
Genesis 26:22 | En hij brak op van daar, en groef een anderen put, en zij twistten over dien niet; daarom noemde hij deszelfs naam Rehoboth, en zeide: Want nu heeft ons de HEERE ruimte gemaakt, en wij zijn gewassen in dit land. |
Job 9:5 | Die de bergen verzet, dat zij het niet gewaar worden, Die ze omkeert in Zijn toorn; |
Job 14:18 | En voorwaar, een berg vallende vergaat, en een rots wordt versteld uit haar plaats; |
Job 18:4 | O gij, die zijn ziel verscheurt door zijn toorn! Zal om uwentwil de aarde verlaten worden, en zal een rots versteld worden uit haar plaats? |
Job 21:7 | Waarom leven de goddelozen, worden oud, ja, worden geweldig in vermogen? |
Job 32:15 | Zij zijn ontzet, zij antwoorden niet meer; zij hebben de woorden van zich verzet. |
Psalm 6:8 | Mijn oog is doorknaagd van verdriet, is veroud, vanwege al mijn tegenpartijders. |
Spreuken 25:1 | Dit zijn ook spreuken van Salomo, die de mannen van Hizkia, den koning van Juda, uitgeschreven hebben. |