H6471 פַּעַם
aambeeld, voet, slaan, twee
2 Kronieken 18:15 | En de koning zeide tot hem: Tot hoevele reizen zal ik u bezweren, opdat gij tot mij niet spreekt, dan de waarheid, in den Naam des HEEREN? |
Nehemia 4:12 | En het geschiedde, als de Joden die bij hen woonden, kwamen, dat zij het ons [wel] tienmaal zeiden, uit al de plaatsen, [door] dewelke gij tot ons wederkeert. |
Nehemia 6:4 | Zij zonden nu [wel] viermaal tot mij, op dezelfde wijze. En ik antwoordde hun op dezelfde wijze. |
Nehemia 6:5 | Toen zond Sanballat tot mij op dezelfde wijze, ten vijfden male, zijn jongen, met een open brief in zijn hand. |
Nehemia 13:20 | Toen vernachtten de kramers, en de verkopers van alle koopwaren, buiten voor Jeruzalem, eens of tweemaal. |
Job 19:3 | Gij hebt nu tienmaal mij schande aangedaan; gij schaamt u niet, gij verhardt u tegen mij. |
Job 33:29 | Zie, dit alles werkt God twee- [of] driemaal met een man; |
Psalm 17:5 | Houdende mijn gangen in Uw sporen, opdat mijn voetstappen niet zouden wankelen. |
Psalm 57:7 | Zij hebben een net bereid voor mijn gangen, mijn ziel was nedergebukt; zij hebben een kuil voor mijn aangezicht gegraven; zij zijn er midden in gevallen. Sela. |
Psalm 58:11 | De rechtvaardige zal zich verblijden, als hij de wraak aanschouwt; hij zal zijn voeten wassen in het bloed des goddelozen. |
Psalm 74:3 | Hef Uw voeten op tot de eeuwige verwoestingen; de vijand heeft alles in het heiligdom verdorven. |
Psalm 85:14 | De gerechtigheid zal voor Zijn aangezicht henengaan, en Hij zal ze zetten op den weg Zijner voetstappen. |
Psalm 106:43 | Hij heeft hen menigmaal gered; maar zij verbitterden [Hem] door hun raad, en werden uitgeteerd door hun ongerechtigheid. |
Psalm 119:133 | Maak mijn voetstappen vast in Uw Woord, en laat geen ongerechtigheid over mij heersen. |
Psalm 140:5 | Bewaar mij, HEERE! van de handen des goddelozen; behoed mij van den man alles gewelds; [van hen,] die mijn voeten denken weg te stoten. |
Spreuken 7:12 | Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende; |
Spreuken 29:5 | Een man, die zijn naaste vleit, spreidt een net uit voor deszelfs gangen. |
Prediker 6:6 | Ja, al leefde hij schoon tweemaal duizend jaren, en het goede niet zag; gaan zij niet allen naar een plaats? |
Prediker 7:22 | Want uw hart heeft ook veelmalen bekend, dat gij ook anderen gevloekt hebt. |
Hooglied 7:1 | Hoe schoon zijn uw gangen in de schoenen, gij prinsendochter! de omdraaiingen uwer heupen zijn als kostelijke ketens, zijnde het werk van de handen eens kunstenaars. |