Genesis 16:13 | En zij noemde den Naam des HEEREN, Die tot haar sprak: Gij, God des aanziens! want zij zeide: Heb ik ook hier gezien naar Dien, Die mij aanziet? |
1 Samuel 16:12 | Toen zond hij heen, en bracht hem in; hij nu was roodachtig, mitsgaders schoon van ogen en schoon van aanzien; en HEERE zeide: Sta op, zalf hem, want deze is het. |
Job 7:8 | Het oog desgenen, die mij [nu] ziet, zal mij niet zien; uw ogen zullen op mij zijn; maar ik zal niet [meer] zijn. |
Job 33:21 | Dat zijn vlees verdwijnt uit het gezicht, en zijn beenderen, [die] niet gezien werden, uitsteken; |
Nahum 3:6 | En Ik zal verfoeilijke dingen op u werpen, en u tot schande maken, en Ik zal u als een spiegel stellen. |