H7489 רָעַע
kwaad, slecht, verdrietig, ontevreden zijn
Job 8:20 | Zie, God zal den oprechte niet verwerpen; Hij vat ook de boosdoeners niet bij de hand; |
Job 34:24 | Hij vermorzelt de geweldigen, dat men het niet doorzoeken kan, en stelt anderen in hun plaats. |
Psalm 2:9 | Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter; Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat. |
Psalm 15:4 | In wiens ogen de verworpene veracht is, maar hij eert degenen, die den HEERE vrezen; heeft hij gezworen tot [zijn] schade, evenwel verandert hij niet; |
Psalm 22:17 | Want honden hebben mij omsingeld; een vergadering van boosdoeners heeft mij omgeven; zij hebben mijn handen en mijn voeten doorgraven. |
Psalm 26:5 | Ik haat de vergadering der boosdoeners, en bij de goddelozen zit ik niet. |
Psalm 27:2 | Als de bozen, mijn tegenpartijen, en mijn vijanden tegen mij, tot mij naderden, om mijn vlees te eten, stieten zij zelven aan, en vielen. |
Psalm 37:1 | [Een psalm] van David. [Aleph.] Ontsteek u niet over de boosdoeners; benijd hen niet, die onrecht doen. |
Psalm 37:8 | [He.] Laat af van toorn, en verlaat de grimmigheid; ontsteek u niet, immers [niet], om kwaad te doen. |
Psalm 37:9 | Want de boosdoeners zullen uitgeroeid worden, maar die den HEERE verwachten, die zullen de aarde erfelijk bezitten. |
Psalm 44:3 | Gij hebt de heidenen met Uw hand uit de bezitting verdreven, maar henlieden geplant; Gij hebt de volken geplaagd, henlieden daarentegen doen voortschieten. |
Psalm 64:3 | Verberg mij voor den heimelijken raad der boosdoeners, voor de oproerigheid van de werkers der ongerechtigheid. |
Psalm 74:3 | Hef Uw voeten op tot de eeuwige verwoestingen; de vijand heeft alles in het heiligdom verdorven. |
Psalm 92:12 | En mijn oog zal mijn verspieders aanschouwen; mijn oren zullen het horen, aangaande de boosdoeners, die tegen mij opstaan. |
Psalm 94:16 | Wie zal voor mij staan tegen de boosdoeners? Wie zal zich voor mij stellen tegen de werkers der ongerechtigheid? |
Psalm 105:15 | Tast Mijn gezalfden niet aan, en doet Mijn profeten geen kwaad. |
Psalm 119:115 | Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren. |
Spreuken 4:16 | Want zij slapen niet, zo zij geen kwaad gedaan hebben; en hun slaap wordt weggenomen, zo zij niet [iemand] hebben doen struikelen. |
Spreuken 11:15 | Als [iemand voor] een vreemde borg geworden is, hij zal zekerlijk verbroken worden; maar wie degenen haat, die [in de hand] klappen, is zeker. |
Spreuken 17:4 | De boosdoener merkt op de ongerechtige lip; een leugenaar neigt het oor tot de verkeerde tong. |