Ruth 1:13 | Zoudt gij daarnaar wachten, totdat zij zouden groot geworden zijn; zoudt gij daarnaar opgehouden worden, om geen man te nemen? Niet, mijn dochters! Want het is mij veel bitterder dan u; maar de hand des HEEREN is tegen mij uitgegaan. |
Nehemia 2:13 | En ik trok uit bij nacht door de Dalpoort, en voorbij de Drakenfontein, en naar de Mestpoort, en ik brak aan de muren van Jeruzalem, dewelke verscheurd waren, en haar poorten met vuur verteerd. |
Nehemia 2:15 | Toen ging ik op, des nachts, door de beek, en ik brak aan den muur; en ik keerde weder, en kwam in de Dalpoort; alzo keerde ik wederom. |
Esther 9:1 | In de twaalfde maand nu (dezelve is de maand Adar), op den dertienden dag derzelve, toen des konings woord en zijn wet nabij gekomen was, dat men het doen zou, ten dage, als de vijanden der Joden hoopten over hen te heersen, zo is het omgekeerd, want de Joden heersten over hun haters. |
Psalm 104:27 | Zij allen wachten op U, dat Gij [hun] hun spijze geeft te zijner tijd. |
Psalm 119:166 | O HEERE! ik hoop op Uw heil, en doe Uw geboden. |
Psalm 145:15 | [Ain.] Aller ogen wachten op U; en Gij geeft hun hun spijs te zijner tijd. |
Jesaja 38:18 | Want het graf zal U niet loven, de dood zal U [niet] prijzen; die in den kuil nederdalen, zullen op Uw waarheid niet hopen. |