H8034 שֵׁם
naam, reputatie, titel

Bijbelteksten

Genesis 30:18Toen zeide Lea: God heeft mijn loon gegeven, nadat ik mijn dienstmaagd aan mijn man gegeven heb; en zij noemde zijn naam Issaschar.
Genesis 30:20En Lea zeide: God heeft mij, mij [heeft Hij] begiftigd met een goede gift; ditmaal zal mijn man mij bijwonen; want ik heb hem zes zonen gebaard; en zij noemde zijn naam Zebulon.
Genesis 30:21En zij baarde daarna een dochter; en zij noemde haar naam Dina.
Genesis 30:24En zij noemde zijn naam Jozef, zeggende: De HEERE voege mij een anderen zoon daartoe.
Genesis 31:48Toen zeide Laban: Deze hoop zij heden een getuige tussen mij en tussen u! Daarom noemde men zijn naam Gilead,
Genesis 32:2En Jakob zeide, met dat hij hen zag: Dit is een heirleger Gods! en hij noemde den naam derzelver plaats Mahanaim.
Genesis 32:27En Hij zeide tot hem: Hoe is uw naam? En hij zeide: Jakob.
Genesis 32:28Toen zeide Hij: Uw naam zal voortaan niet Jakob heten, maar Israel; want gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de mensen, en hebt overmocht.
Genesis 32:29En Jakob vraagde, en zeide: Geef toch Uw naam te kennen. En Hij zeide: Waarom is het, dat gij naar Mijn naam vraagt? En Hij zegende hem aldaar.
Genesis 32:30En Jakob noemde den naam dier plaats Pniel: Want, [zeide hij,] ik heb God gezien [van] aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest.
Genesis 33:17Maar Jakob reisde naar Sukkoth, en bouwde een huis voor zich, en maakte hutten voor zijn vee; daarom noemde hij den naam dier plaats Sukkoth.
Genesis 35:8En Debora, de voedster van Rebekka, stierf, en zij werd begraven onder aan Beth-el; onder dien eik, welks naam hij noemde Allon-bachuth.
Genesis 35:10En God zeide tot hem: Uw naam is Jakob, uw naam zal voortaan niet Jakob genoemd worden, maar Israel zal uw naam zijn; en Hij noemde zijn naam Israel.
Genesis 35:15En Jakob noemde den naam dier plaats, alwaar God met hem gesproken had, Beth-el.
Genesis 35:18En het geschiedde, als haar ziel uitging (want zij stierf), dat zij zijn naam noemde Ben-oni; maar zijn vader noemde hem Benjamin.
Genesis 36:10Dit zijn de namen der zonen van Ezau: Elifaz, de zoon van Ada, Ezau's huisvrouw; Rehuel, de zoon van Basmath, Ezau's huisvrouw.
Genesis 36:32Bela dan, de zoon van Beor, regeerde in Edom, en de naam zijner stad was Dinhaba.
Genesis 36:35En Husam stierf, en in zijn plaats regeerde Hadad, de zoon van Bedad, die Midian versloeg in het veld van Moab; en de naam zijner stad was Avith.
Genesis 36:39En Baal-hanan, de zoon van Achbor, stierf, en Hadar regeerde in zijn plaats; en de naam zijner stad was Pahu; en de naam zijner huisvrouw was Mechetabeel, een dochter van Matred, de dochter van Mezahab.
Genesis 36:40En dit zijn de namen der vorsten van Ezau, naar hun geslachten, naar hun plaatsen, met hun namen: de vorst Timna, de vorst Alva, de vorst Jetheth,

Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs