Micha 1:6 | Daarom zal Ik Samaria stellen tot een steenhoop des velds, tot plantingen eens wijngaards; en Ik zal haar stenen in de vallei storten, en haar fundamenten ontdekken. |
Micha 1:11 | Ga door, gij inwoneres van Safir! met blote schaamte; de inwoneres van Zaanan gaat niet uit; rouwklage is [te] Beth-haezel; hij zal zijn stand van ulieden nemen. |
Micha 1:12 | Want de inwoneres van Maroth is krank om des goeds wil; want een kwaad is van den HEERE afgedaald, tot aan de poort van Jeruzalem. |
Micha 1:13 | Span de snelle dieren aan den wagen, gij inwoners van Lachis! (deze is der dochter Sions het beginsel der zonde) want in u zijn Israels overtredingen gevonden. |
Micha 1:14 | Daarom geef geschenken aan Morescheth-Gaths; de huizen van Achzib zullen den koningen van Israel tot een leugen zijn. |
Micha 2:1 | Wee dien, die ongerechtigheid bedenken, en kwaad werken op hun legers; in het licht van den morgenstond doen zij het, dewijl het in de macht van hunlieder hand is. |
Micha 2:3 | Daarom, alzo zegt de HEERE: Ziet, Ik denk een kwaad over dit geslacht, waaruit gijlieden uw halzen niet zult uittrekken, en zult zo rechtop niet gaan; want het zal een boze tijd zijn. |
Micha 2:4 | Te dien dage zal men een spreekwoord over ulieden opnemen; en men zal een klagelijke klacht klagen, [en] zeggen: Wij zijn ten enenmale verwoest; Hij verwisselt mijns volks deel; hoe ontwendt Hij mij; Hij deelt uit, afwendende onze akkers. |
Micha 2:5 | Daarom zult gij niemand hebben, die het snoer werpe in het lot, in de gemeente des HEEREN. |
Micha 2:6 | Profeteert gijlieden niet, [zeggen zij], laat [die] profeteren; zij profeteren niet als die; men wijkt niet af [van] smaadheden. |
Micha 2:8 | Maar gisteren stelde zich Mijn volk op, tot vijand, tegenover een kleed; gij stroopt een mantel van degenen, die zeker voorbijgaan, wederkomende van den strijd. |
Micha 2:9 | De vrouwen Mijns volks verdrijft gij, elkeen uit het huis van haar vermakingen; van haar kinderkens neemt gij Mijn sieraad in eeuwigheid. |
Micha 2:11 | Zo er iemand is, die met wind omgaat, en valselijk liegt, [zeggende:] Ik zal u profeteren voor wijn en voor sterken drank! dat is een profeet dezes volks. |
Micha 2:13 | De doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken; zij zullen doorbreken, en door de poort gaan, en door dezelve uittrekken; en hun koning zal voor hun aangezicht henengaan; en de HEERE in hun spits. |
Micha 3:1 | Voorts zeide ik: Hoort nu, gij hoofden Jakobs, en gij oversten van het huis Israels! Betaamt het ulieden niet het recht te weten? |
Micha 3:6 | Daarom zal het nacht voor ulieden worden vanwege het gezicht, en ulieden zal duisternis zijn vanwege de waarzegging; en de zon zal over deze profeten ondergaan; en de dag zal over hen zwart worden. |
Micha 3:8 | Maar waarlijk, ik ben vol krachts van den Geest des HEEREN; en [vol] van gericht en dapperheid, om Jakob te verkondigen zijn overtreding, en Israel zijn zonde. |
Micha 3:11 | Haar hoofden rechten om geschenken, en haar priesters leren om loon, en haar profeten waarzeggen om geld; nog steunen zij op den HEERE, zeggende: Is de HEERE niet in het midden van ons? Ons zal geen kwaad overkomen. |
Micha 3:12 | Daarom, om uwentwil, zal Sion [als] een akker geploegd worden, en Jeruzalem zal [tot] steenhopen worden, en de berg dezes huizes tot hoogten eens wouds. |
Micha 4:3 | En Hij zal onder grote volken richten, en machtige heidenen straffen, tot verre toe; en zij zullen hun zwaarden slaan tot spaden, en hun spiesen tot sikkelen; het [ene] volk zal tegen het [andere] volk geen zwaard opheffen, en zij zullen den krijg niet meer leren. |