Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
ʿōmer, zn. mnl.; TWOT 1645b, 1645a; van עָמַר H6014;
1) een korenschoof, garve (Lev. 23:10-15; Deut. 24:19; Ruth 2:7, 15; Job 24:10 †); 2) maateenheid omer, droge maat (Ex. 16:16-36 †); 3) Ivriet tijd tussen Pesach en Shavoe’ot (J. Pimentel, p. 343) → Omer-telling.
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!