Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
ṣēlāʿ, zn. vr.; TWOT - 1924a; mogelijk van צָלַע H6760; Gerelateerd aan BAram. עֲלַע (mv. עִלְעִין), JAram. עִלְעָא, Syr. אֶלֽעָא (de verandering van de ע naar א is te wijten aan dissimilatie), Arab. ḍila‘, ḍil‘, Akkad. ṣēlu "rib". De originele betekenis van deze woorden was ‘iets wat gebogen is’; cf. Arab. ḍali‘a "was gebogen ", ḍali‘ "gebogen" (E. Klein, p. 549).
1) zijkant/ribben van een gebouw; 1a) van de verbondsark (Ex. 25:12); 1b) van de tabernakel (Ex. 26:20, 27, 35, etc.) 2) lichaamsdeel rib, מִצַּלְעֹתָ֔יו "van zijn zijden" (Gen. 2:21), zoals וּלְצֶ֧לַע הַמִּשְׁכָּ֛ן en aan de zijde van de tabernakel (Ex. 26:20; Onderwijzer, Rashi בראשית, p. 31-32). וַיִּבֶן֩ יְהוָ֨ה אֱלֹהִ֧ים אֶֽת־הַצֵּלָ֛ע "en JHWH Elohim bouwde van de rib" (Gen. 2:22), Rashi beschrijft het als "een zijde van een gebouw, breed van onder en smal van boven, om [in zwangerschap] het kind te bevatten, evenals een magazijn van tarwe, dat breed van onder en smal van boven is, opdat zijne last niet te zwaar drukke tegen zijne muren" (Onderwijzer, Rashi בראשית, p. 32). Het ligt voor de hand, daar alleen in deze passage het wordt gebruikt, om ṣēlā‘ op te vatten als een specifieke term uit de sacrale architectuur (TDOT, Vol. 10. p. 402); 3) flank, zijde van een berg (2 Sam. 16:13)
Voorkomend in de LXX als: μαστιξG3148 "zweep, gesel"; μεροςG3313 "deel (een), lot, bestemming"; ξυλονG3586 "boom, boei, kluister, hout, knuppel, stok"; περαςG4009 "uiteinde, begrenzing, grens"; πλευραG4125 "zijde van het lichaam, rib";
Literatuur