Job 39:22 | Zult gij het paard sterkte geven? Kunt gij zijn hals met donder bekleden? |
Psalm 20:8 | Dezen [vermelden] van wagens, en die van paarden; maar wij zullen vermelden van den Naam des HEEREN, onzes Gods. |
Psalm 32:9 | Weest niet gelijk een paard, gelijk een muilezel, hetwelk geen verstand heeft, welks muil men breidelt met toom en gebit, opdat het tot u niet genake. |
Psalm 33:17 | Het paard feilt ter overwinning, en bevrijdt niet door zijn grote sterkte. |
Psalm 76:7 | Van Uw schelden, o God van Jakob! is samen wagen en paard in slaap gezonken. |
Psalm 147:10 | Hij heeft geen lust aan de sterkte des paards; Hij heeft geen welgevallen aan de benen des mans. |
Spreuken 21:31 | Het paard wordt bereid tegen den dag des strijds; maar de overwinning is des HEEREN. |
Spreuken 26:3 | Een zweep is voor het paard, een toom voor den ezel, en een roede voor den rug der zotten. |
Prediker 10:7 | Ik heb knechten te paard gezien, en vorsten, gaande als knechten op de aarde. |
Hooglied 1:9 | Mijn vriendin! Ik vergelijk u bij de paarden aan de wagens van Farao. |
Jesaja 2:7 | En hun land is vervuld met zilver en goud, en hunner schatten is geen einde; hun land is ook vervuld met paarden, en hunner wagenen is geen einde. |
Jesaja 5:28 | Welker pijlen scherp zullen zijn, en al hun bogen gespannen; hunner paarden hoeven zullen als een rots geacht zijn, en hun raderen als een wervelwind. |
Jesaja 28:28 | Het brood[koren] moet verbrijzeld worden, maar hij dorst het niet geduriglijk dorsende; en hij breekt [het] niet [met] het wiel zijn wagens, en hij verbrijzelt het niet met zijn paarden. |
Jesaja 30:16 | En gij zegt: Neen, maar op paarden zullen wij vlieden; daarom zult gij vlieden! En: Op snelle [paarden] zullen wij rijden; daarom zullen uw vervolgers [ook] snel zijn! |
Jesaja 31:1 | Wee dengenen, die in Egypte om hulp aftrekken, en steunen op paarden, en vertrouwen op wagenen, omdat er vele zijn, en op ruiters, omdat die zeer machtig zijn; en zien niet op den Heilige Israels, en zoeken den HEERE niet. |
Jesaja 31:3 | Want de Egyptenaren zijn mensen, en geen God, en hun paarden zijn vlees, en geen geest; en de HEERE zal Zijn hand uitstrekken, dat de helper struikelen zal, en die geholpen wordt, zal nedervallen, en zij zullen al te zamen te niet komen. |
Jesaja 36:8 | Nu dan, wed toch met mijn heer, den koning van Assyrie; en ik zal u twee duizend paarden geven, zo gij voor u de ruiters daarop zult kunnen geven. |
Jesaja 43:17 | Die wagenen en paarden, heir en macht voortbracht; te zamen zijn zij nedergelegen, zij zullen niet weder opstaan, zij zijn uitgeblust, gelijk een vlaswiek zijn zij uitgegaan. |
Jesaja 63:13 | Die hen leidde door de afgronden; als een paard in de woestijn, struikelden zij niet. |
Jesaja 66:20 | En zij zullen al uw broeders uit alle heidenen den HEERE [ten] spijsoffer brengen, op paarden, en op wagenen, en op rosbaren, en op muildieren, en op snelle lopers, naar Mijn heiligen berg toe, [naar] Jeruzalem, zegt de HEERE, gelijk als de kinderen Israels het spijsoffer in een rein vat brengen ten huize des HEEREN. |