1 Samuel 6:3 | Zij dan zeiden: Indien gij de ark des Gods van Israël wegzendt, zendt haar niet ledig weg, maar vergeldt Hem ganselijk een schuldoffer; dan zult gij genezen worden, en ulieden zal bekend worden, waarom Zijn hand van u niet afwijkt. |
1 Samuel 6:8 | Neemt dan de ark des HEEREN, en zet ze op den wagen, en legt de gouden kleinoden, die gij Hem ten schuldoffer vergelden zult, in een koffertje aan haar zijde; en zendt ze weg, dat zij heenga. |
1 Samuel 6:11 | En zij zetten de ark des HEEREN op den wagen, en het koffertje met de gouden muizen, en de beelden hunner spenen. |
1 Samuel 6:13 | En die van Beth-semes maaiden den tarweoogst in het dal, en als zij hun ogen ophieven, zagen zij de ark en verblijdden zich, als zij [die] zagen. |
1 Samuel 6:15 | En de Levieten namen de ark des HEEREN af en het koffertje, dat daarbij was, waarin de gouden kleinoden waren, en zetten ze op dien groten steen; en die lieden van Beth-semes offerden brandofferen, en slachtten slachtofferen den HEERE, op denzelven dag. |
1 Samuel 6:18 | Ook gouden muizen, naar het getal van alle steden der Filistijnen, onder de vijf vorsten, van de vaste steden af tot aan de landvlekken; en tot aan Abel, den groten [steen], op denwelken zij de ark des HEEREN nedergesteld hadden, die tot op dezen dag is op den akker van Jozua, den Beth-semiet. |
1 Samuel 6:19 | En [de Heere] sloeg onder die lieden van Beth-semes, omdat zij in de ark des HEEREN gezien hadden; ja, Hij sloeg van het volk zeventig mannen, [en] vijftig duizend mannen. Toen bedreef het volk rouw, omdat de HEERE een groten slag onder het volk geslagen had. |
1 Samuel 6:21 | Zo zonden zij boden tot de inwoners van Kirjath-jearim, zeggende: De Filistijnen hebben de ark des HEEREN wedergebracht; komt af, haalt ze opwaarts tot u. |
1 Samuel 7:1 | Toen kwamen de mannen van Kirjath-jearim, en haalden de ark des HEEREN op, en zij brachten ze in het huis van Abinadab, op den heuvel; en zij heiligden zijn zoon Eleazar, dat hij de ark des HEEREN bewaarde. |
1 Samuel 7:2 | En het geschiedde, van dien dag af, dat de ark [des Heeren] te Kirjath-jearim bleef, en de dagen werden vermenigvuldigd, en het werden twintig jaren; en het ganse huis van Israël klaagde den HEERE achterna. |
1 Samuel 14:18 | Toen zeide Saul tot Ahia: Breng de ark Gods herwaarts. Want de ark Gods was te dien dage bij de kinderen Israels. |
2 Samuel 6:2 | En David maakte zich op, en ging heen met al het volk, dat bij hem was, van Baalim-juda, om van daar op te brengen de ark Gods, bij dewelke de Naam wordt aangeroepen, de Naam van den HEERE der heirscharen, Die daarop woont tussen de cherubim. |
2 Samuel 6:3 | En zij voerden de ark Gods op een nieuwen wagen, en haalden ze uit het huis van Abinadab, dat op een heuvel is; en Uza en Ahio, zonen van Abinadab, leidden den nieuwen wagen. |
2 Samuel 6:4 | Toen zij hem nu uit het huis van Abinadab, dat op den heuvel is, met de ark Gods, wegvoerden, zo ging Ahio voor de ark henen. |
2 Samuel 6:6 | Als zij nu kwamen tot aan Nachons dorsvloer, zo strekte Uza [zijn hand] uit aan de ark Gods, en hield ze, want de runderen struikelden. |
2 Samuel 6:7 | Toen ontstak de toorn des HEEREN tegen Uza, en God sloeg hem aldaar, om deze onbedachtzaamheid; en hij stierf aldaar bij de ark Gods. |
2 Samuel 6:7 | Toen ontstak de toorn des HEEREN tegen Uza, en God sloeg hem aldaar, om deze onbedachtzaamheid; en hij stierf aldaar bij de ark Gods. |
2 Samuel 6:9 | En David vreesde den HEERE ten zelven dage; en hij zeide: Hoe zal de ark des HEEREN tot mij komen? |
2 Samuel 6:10 | David dan wilde de ark des HEEREN niet tot zich [laten] overbrengen in de stad Davids; maar David deed ze afwijken in het huis van Obed-edom, den Gethiet. |
2 Samuel 6:10 | David dan wilde de ark des HEEREN niet tot zich [laten] overbrengen in de stad Davids; maar David deed ze afwijken in het huis van Obed-edom, den Gethiet. |