1 Kronieken 29:23 | Alzo zat Salomo op den troon des HEEREN, als koning in zijns vaders Davids plaats, en hij was voorspoedig; en gans Israel hoorde naar hem. |
2 Kronieken 6:10 | Zo heeft de HEERE Zijn woord bevestigd, dat Hij gesproken had; want ik ben opgestaan in de plaats van mijn vader David, en ik zit op den troon van Israel, gelijk als de HEERE gesproken heeft; en ik heb een huis gebouwd den Naam des HEEREN, des Gods van Israel. |
2 Kronieken 6:16 | En nu, HEERE, God van Israel, houd Uw knecht, mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken hebt, zeggende: Geen man zal u van voor Mijn aangezicht afgesneden worden, die zitte op den troon van Israel; alleenlijk zo uw zonen hun weg bewaren, om te wandelen in Mijn wet, gelijk als gij gewandeld hebt voor Mijn aangezicht. |
2 Kronieken 7:18 | Zo zal Ik den troon uws koninkrijks bevestigen, gelijk als Ik [een verbond] met uw vader David gemaakt heb, zeggende: Geen man zal u afgesneden worden, die in Israel heerse. |
2 Kronieken 9:8 | Geloofd zij de HEERE, uw God, Die behagen in u gehad heeft, om u op Zijn troon, den HEERE, uw God, tot een koning te zetten; overmits uw God Israel bemint, om hetzelve tot in eeuwigheid op te richten, zo heeft Hij u tot een koning over hen gesteld, om recht en gerechtigheid te doen. |
2 Kronieken 9:17 | Nog maakte de koning een groten elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met louter goud. |
2 Kronieken 9:18 | En de troon had zes trappen en een voetbank van goud, aan den troon vast zijnde, en leuningen aan beide zijden, tot de zitplaats toe; en twee leeuwen stonden bij de leuningen. |
2 Kronieken 18:9 | De koning van Israel nu en Josafat, de koning van Juda, zaten elk op zijn troon, bekleed met [hun] klederen, en zij zaten op het plein, aan de deur der poort van Samaria; en al de profeten profeteerden in hun tegenwoordigheid. |
2 Kronieken 18:18 | Verder zeide hij: Daarom hoort het woord des HEEREN: Ik zag den HEERE, zittende op Zijn troon, en al het hemelse heir, staande aan Zijn rechter- en Zijn linkerhand. |
2 Kronieken 23:20 | En hij nam de oversten der honderden, en de machtigen, en die heerschappij hadden onder het volk, en al het volk des lands, en bracht den koning van het huis des HEEREN af, en zij kwamen door het midden der hoge poort in het huis des konings; en zij zetten den koning op den troon des koninkrijks. |
Esther 1:2 | In die dagen, als de koning Ahasveros op den troon zijns koninkrijks zat, die op den burg Susan was; |
Esther 5:1 | Het geschiedde nu aan den derden dag, dat Esther een koninklijk kleed aantrok, en stond in het binnenste voorhof van des konings huis, tegenover het huis des konings; de koning nu zat op zijn koninklijken troon, in het koninklijke huis, tegenover de deur van het huis. |
Job 26:9 | Hij houdt het vlakke [Zijns] troons vast; Hij spreidt Zijn wolk daarover. |
Job 36:7 | Hij onttrekt Zijn ogen niet van den rechtvaardige, maar met de koningen zijn zij in den troon; daar zet Hij hen voor altoos, en zij worden verheven. |
Psalm 9:5 | Want Gij hebt mijn recht en mijn rechtszaak afgedaan; Gij hebt gezeten op den troon, o Rechter, der gerechtigheid. |
Psalm 9:8 | Maar de HEERE zal in eeuwigheid zitten; Hij heeft Zijn troon bereid ten gerichte. |
Psalm 11:4 | De HEERE is in het paleis Zijner heiligheid, des HEEREN troon is in den hemel; Zijn ogen aanschouwen, Zijn oogleden proeven de mensenkinderen. |
Psalm 45:7 | Uw troon, o God! is eeuwiglijk en altoos; de scepter Uws Koninkrijks is een scepter der rechtmatigheid. |
Psalm 47:9 | God regeert over de heidenen; God zit op den troon Zijner heiligheid. |
Psalm 89:5 | Ik zal uw zaad tot in eeuwigheid bevestigen, en uw troon opbouwen van geslacht tot geslacht. Sela. |