Braken, overgeven

Bijbelteksten

Job 20:15Hij heeft goed ingeslokt, maar zal het uitspuwen; God zal het uit zijn buik uitdrijven.
Spreuken 23:8Uw bete, die gij gegeten hebt, zoudt gij uitspuwen; en gij zoudt uw liefelijke woorden verderven.
Spreuken 25:16Hebt gij honig gevonden, eet dat u genoeg is; opdat gij misschien daarvan niet zat wordt, en dien uitspuwt.
Spreuken 26:11Gelijk een hond tot zijn uitspuwsel wederkeert, [alzo] herneemt de zot zijn dwaasheid.
Jesaja 19:14De HEERE heeft een zeer verkeerden geest ingeschonken in het midden van hen, en zij hebben Egypte doen dwalen in al zijn doen, gelijk een dronkaard zich om en om wentelt in zijn uitspuwsel.
Jesaja 28:8Want alle tafels zijn vol van uitspuwsel [en] van drek, zodat er geen plaats [schoon] is.
Jeremia 48:26Maak hem dronken, omdat hij zich groot gemaakt heeft tegen den HEERE; zo zal Moab [met de handen] klappen in zijn uitspuwsel, en hij zelf zal ook ter belaching zijn.
2 Petrus 2:22Maar hun is overkomen, hetgeen met een waar spreekwoord [gezegd wordt]: De hond is wedergekeerd tot zijn eigen uitbraaksel; en de gewassen zeug tot de wenteling in het slijk.

TuinTuin