G3101 μαθητής
leerling, pupil, discipel

Bijbelteksten

Johannes 4:2(Hoewel Jezus Zelf niet doopte, maar Zijn discipelen),
Johannes 4:8(Want Zijn discipelen waren heengegaan in de stad, opdat zij zouden spijze kopen.)
Johannes 4:27En daarop kwamen Zijn discipelen en verwonderden zich, dat Hij met een vrouw sprak. Nochtans zeide niemand: Wat vraagt Gij, of: Wat spreekt Gij met haar?
Johannes 4:31En ondertussen baden Hem de discipelen, zeggende: Rabbi, eet.
Johannes 4:33Zo zeiden dan de discipelen tegen elkander: Heeft Hem iemand te eten gebracht?
Johannes 6:3En Jezus ging op den berg, en zat aldaar neder met Zijn discipelen.
Johannes 6:8Een van Zijn discipelen, [namelijk] Andreas, de broeder van Simon Petrus, zeide tot Hem:
Johannes 6:11En Jezus nam de broden, en gedankt hebbende, deelde Hij ze den discipelen, en de discipelen dengenen, die nedergezeten waren; desgelijks ook van de visjes, zoveel zij wilden.
Johannes 6:12En als zij verzadigd waren, zeide Hij tot Zijn discipelen: Vergadert de overgeschoten brokken, opdat er niets verloren ga.
Johannes 6:16En als het avond geworden was, gingen Zijn discipelen af naar de zee.
Johannes 6:22Des anderen daags de schare, die aan de andere zijde der zee stond, ziende, dat aldaar geen ander scheepje was dan dat ene, daar Zijn discipelen ingegaan waren, en dat Jezus met Zijn discipelen in dat scheepje niet was gegaan, maar [dat] Zijn discipelen alleen weggevaren waren;
Johannes 6:24Toen dan de schare zag, dat Jezus aldaar niet was, noch Zijn discipelen, zo gingen zij ook in de schepen, en kwamen te Kapernaum, zoekende Jezus.
Johannes 6:60Velen dan van Zijn discipelen, [dit] horende, zeiden: Deze rede is hard; wie kan dezelve horen?
Johannes 6:61Jezus nu, wetende bij Zichzelven, dat Zijn discipelen daarover murmureerden, zeide tot hen: Ergert ulieden dit?
Johannes 6:66Van toen af gingen velen Zijner discipelen terug, en wandelden niet meer met Hem.
Johannes 7:3Zo zeiden dan Zijn broeders tot Hem: Vertrek van hier, en ga heen in Judea, opdat ook Uw discipelen Uw werken mogen aanschouwen, die Gij doet.
Johannes 8:31Jezus dan zeide tot de Joden, die [in] Hem geloofden: Indien gijlieden in Mijn woord blijft, zo zijt gij waarlijk Mijn discipelen;
Johannes 9:2En Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende: Rabbi, wie heeft er gezondigd, deze, of zijn ouders, dat hij blind zou geboren worden?
Johannes 9:27Hij antwoordde hun: Ik heb het u alrede gezegd, en gij hebt het niet gehoord; wat wilt gij het wederom horen? Wilt gijlieden ook Zijn discipelen worden?
Johannes 9:28Zij gaven hem dan scheldwoorden, en zeiden: Gij zijt Zijn discipel; maar wij zijn discipelen van Mozes.

Mede mogelijk dankzij

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel