Handelingen 23:13 | En zij waren meer dan veertig, die dezen eed te zamen gedaan hadden; |
Handelingen 23:17 | En Paulus riep tot zich een van de hoofdmannen over honderd, en zeide: Leid dezen jongeling heen tot den overste; want hij heeft hem wat te boodschappen. |
Handelingen 23:35 | Zeide hij: Ik zal u horen, als ook uw beschuldigers hier zullen gekomen zijn. En hij beval, dat hij in het rechthuis van Herodes zou bewaard worden. |
Handelingen 25:22 | En Agrippa zeide tot Festus: Ik wilde ook zelf dien mens [wel] horen. En hij zeide: Morgen zult gij hem horen. |
Handelingen 26:1 | En Agrippa zeide tot Paulus: Het is u geoorloofd voor uzelven te spreken. Toen strekte Paulus de hand uit, en verantwoordde zich [aldus]: |
Handelingen 26:24 | En als hij deze dingen tot verantwoording sprak, zeide Festus met grote stem: Gij raast, Paulus, de grote geleerdheid brengt u tot razernij! |
Handelingen 26:28 | En Agrippa zeide tot Paulus: Gij beweegt mij bijna een Christen te worden. |
Handelingen 26:32 | En Agrippa zeide tot Festus: Deze mens kon losgelaten worden, indien hij zich op den keizer niet had beroepen. |
Handelingen 27:8 | En hetzelve nauwelijks voorbij zeilende, kwamen wij in een zekere plaats genaamd Schonehavens, waar de stad Lasea nabij was. |
Handelingen 27:37 | Wij waren nu in het schip in alles tweehonderd zes en zeventig zielen. |
Romeinen 5:13 | Want tot de wet was de zonde in de wereld; maar de zonde wordt niet toegerekend, als er geen wet is. |
Romeinen 6:17 | Maar Gode zij dank, dat gij [wel] dienstknechten der zonde waart, maar [dat] gij [nu] van harte gehoorzaam geworden zijt aan het voorbeeld der leer, tot hetwelk gij overgegeven zijt; |
Romeinen 6:20 | Want toen gij dienstknechten waart der zonde, zo waart gij vrij van de gerechtigheid. |
Romeinen 7:5 | Want toen wij in het vlees waren, wrochten de bewegingen der zonden, die door de wet zijn, in onze leden, om den dood vruchten te dragen. |
1 Corinthiers 6:11 | En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in den Naam van den Heere Jezus, en door den Geest onzes Gods; |
1 Corinthiers 10:1 | En ik wil niet, broeders, dat gij onwetende zijt, dat onze vaders allen onder de wolk waren, en allen door de zee doorgegaan zijn; |
1 Corinthiers 10:4 | En allen denzelfden geestelijken drank gedronken hebben; want zij dronken uit de geestelijke steenrots, die volgde; en de steenrots was Christus. |
1 Corinthiers 12:2 | Gij weet, dat gij heidenen waart, tot de stomme afgoden heengetrokken, naar dat gij geleid werdt. |
1 Corinthiers 12:19 | Waren zij alle [maar] een lid, waar [zou] het lichaam [zijn]? |
1 Corinthiers 13:11 | Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overlegde ik als een kind; maar wanneer ik een man geworden ben, zo heb ik te niet gedaan hetgeen eens kinds was. |