H3885 לוּן
overnachten, overblijven, nacht doorbrengen (de), herbergen, wonen, grommen, zich beklagen, morren,
Richteren 20:4 | Toen antwoordde de Levietische man, de man van de vrouw, die gedood was, en zeide: Ik kwam met mijn bijwijf te Gibea, dewelke Benjamins is, om te vernachten. |
Ruth 1:16 | Maar Ruth zeide: Val mij niet tegen, dat ik u zou verlaten, om van achter u weder te keren; want waar gij zult heengaan, zal ik ook heengaan, en waar gij zult vernachten, zal ik vernachten; uw volk is mijn volk, en uw God mijn God. |
Ruth 3:13 | Blijf dezen nacht over; voorts in den morgen zal het geschieden, indien hij u lost, goed, laat hem lossen; maar indien het hem niet lust u te lossen, zo zal ik u lossen, [zo waarachtig als] de HEERE leeft; leg u neder tot den morgen toe. |
2 Samuel 12:16 | En David zocht God voor dat jongsken; en David vastte een vasten, en ging in, en lag den nacht over op de aarde. |
2 Samuel 17:8 | Wijders zeide Husai: Gij kent uw vader en zijn mannen, dat zij helden zijn, dat zij bitter van gemoed zijn, als een beer, die van de jongen beroofd is in het veld; daartoe is uw vader een krijgsman, en zal niet vernachten met het volk. |
2 Samuel 17:16 | Nu dan, zendt haastelijk henen, en boodschapt David, zeggende: Vernacht dezen nacht niet in de vlakke velden der woestijn, en ook ga spoedig over; opdat de koning niet verslonden worde, en al het volk, dat met hem is. |
2 Samuel 19:7 | Zo sta nu op, ga uit, en spreek naar het hart uwer knechten; want ik zweer bij den HEERE, als gij niet uitgaat, zo er een man dezen nacht bij u zal vernachten! En dit zal u kwader zijn, dan al het kwaad, dat over u gekomen is van uw jeugd af tot nu toe. |
1 Koningen 19:9 | En hij kwam aldaar in een spelonk, en vernachtte aldaar; en ziet, het woord des HEEREN geschiedde tot hem, en zeide tot hem: Wat maakt gij hier, Elia? |
1 Kronieken 9:27 | En zij bleven over nacht rondom het huis Gods; want op hen was de wacht, en zij waren over de opening, en dat allen morgen. |
Nehemia 4:22 | Ook zeide ik te dier tijd tot het volk: Een iegelijk vernachte met zijn jongen binnen Jeruzalem, opdat zij ons des nachts ter wacht zijn, en des daags aan het werk. |
Nehemia 13:20 | Toen vernachtten de kramers, en de verkopers van alle koopwaren, buiten voor Jeruzalem, eens of tweemaal. |
Nehemia 13:21 | Zo betuigde ik tegen hen, en zeide tot hen: Waarom vernacht gijlieden tegenover den muur? Zo gij het weder doet, zal ik de hand aan u slaan. Van dien tijd af kwamen zij niet op den sabbat. |
Job 17:2 | Zijn niet bespotters bij mij, en overnacht [niet] mijn oog in hunlieder verbittering? |
Job 19:4 | Maar ook het zij waarlijk, dat ik gedwaald heb, mijn dwaling zal bij mij vernachten. |
Job 24:7 | Den naakten laten zij vernachten zonder kleding, die geen deksel [heeft] tegen de koude. |
Job 29:19 | Mijn wortel was uitgebreid aan het water, en dauw vernachtte op mijn tak. |
Job 31:32 | De vreemdeling overnachtte niet op de straat; mijn deuren opende ik naar den weg; |
Job 39:12 | Zal de eenhoorn u willen dienen? Zal hij vernachten aan uw kribbe? |
Job 39:31 | Hij woont en vernacht in de steenrots, op de scherpte der steenrots en der vaste plaats. |
Job 41:13 | In zijn hals herbergt de sterkte; voor hem springt zelfs de droefheid van vreugde op. |