Genesis 24:25 | Voorts had zij tot hem gezegd: Ook is er stro en veel voeders bij ons, ook plaats om te vernachten. |
Genesis 24:31 | En hij zeide: Kom in, gij, gezegende des HEEREN! waarom zoudt gij buiten staan? want ik heb het huis bereid, en de plaats voor de kemelen. |
Genesis 26:7 | En als de mannen van die plaats hem vraagden van zijn huisvrouw, zeide hij: Zij is mijn zuster; want hij vreesde te zeggen, mijn huisvrouw; opdat mij misschien, [zeide hij,] de mannen dezer plaats niet doden, om Rebekka; want zij was schoon van aangezicht. |
Genesis 28:11 | En hij geraakte op een plaats, waar hij vernachtte; want de zon was ondergegaan; en hij nam van de stenen dier plaats, en maakte zijn hoofdpeluw, en legde zich te slapen te dierzelver plaats. |
Genesis 28:16 | Toen nu Jakob van zijn slaap ontwaakte, zeide hij: Gewisselijk is de HEERE aan deze plaats, en ik heb het niet geweten! |
Genesis 28:17 | En hij vreesde, en zeide: Hoe vreselijk is deze plaats! Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels! |
Genesis 28:19 | En hij noemde den naam dier plaats Beth-el; daar toch de naam dier stad te voren was Luz. |
Genesis 29:3 | En derwaarts werden al de kudden verzameld, en zij wentelden den steen van den mond des puts, en drenkten de schapen, en legden den steen weder op den mond van dien put, op zijn plaats. |
Genesis 29:22 | Zo verzamelde Laban al de mannen dier plaats, en maakte een maaltijd. |
Genesis 29:26 | En Laban zeide: Men doet alzo niet te dezer onzer plaatse, dat men de kleinste uitgeve voor de eerstgeborene. |
Genesis 30:25 | En het geschiedde, als Rachel Jozef gebaard had, dat Jakob tot Laban zeide: Laat mij vertrekken, dat ik ga tot mijn plaats, en naar mijn land. |
Genesis 31:55 | En Laban stond des morgens vroeg op, en kuste zijn zonen, en zijn dochteren, en zegende hen; en Laban trok heen, en keerde weder tot zijn plaats. |
Genesis 32:2 | En Jakob zeide, met dat hij hen zag: Dit is een heirleger Gods! en hij noemde den naam derzelver plaats Mahanaim. |
Genesis 32:30 | En Jakob noemde den naam dier plaats Pniel: Want, [zeide hij,] ik heb God gezien [van] aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest. |
Genesis 33:17 | Maar Jakob reisde naar Sukkoth, en bouwde een huis voor zich, en maakte hutten voor zijn vee; daarom noemde hij den naam dier plaats Sukkoth. |
Genesis 35:7 | En hij bouwde aldaar een altaar, en noemde die plaats El Beth-el; want God was hem aldaar geopenbaard geweest, als hij voor zijns broeders aangezicht vlood. |
Genesis 35:13 | Toen voer God van hem op in die plaats, waar Hij met hem gesproken had. |
Genesis 35:14 | En Jakob stelde een opgericht teken op in die plaats, waar Hij met hem gesproken had, een stenen opgericht teken; en hij stortte daarop drankoffer, en goot olie daarover. |
Genesis 35:15 | En Jakob noemde den naam dier plaats, alwaar God met hem gesproken had, Beth-el. |
Genesis 36:40 | En dit zijn de namen der vorsten van Ezau, naar hun geslachten, naar hun plaatsen, met hun namen: de vorst Timna, de vorst Alva, de vorst Jetheth, |