Ezechiel 33:30 | En gij, o mensenkind! de kinderen uws volks spreken steeds van u bij de wanden en in de deuren der huizen; en de een spreekt met den ander, een iegelijk met zijn broeder, zeggende: Komt toch en hoort, wat het woord zij, dat van den HEERE voortkomt. |
Ezechiel 33:31 | En zij komen tot u, gelijk het volk pleegt te komen, en zitten voor uw aangezicht [als] Mijn volk, en horen uw woorden, maar zij doen ze niet; want zij maken liefkozingen met hun mond, [maar] hun hart wandelt hun gierigheid na. |
Ezechiel 34:13 | En Ik zal ze uitvoeren van de volken, en zal ze vergaderen uit de landen, en brengen ze in hun land; en Ik zal ze weiden op de bergen Israels, bij de stromen en in alle bewoonbare plaatsen des lands. |
Ezechiel 34:30 | Maar zij zullen weten, dat Ik, de HEERE, hun God, met hen ben, en dat zij Mijn volk zijn, het huis Israels, spreekt de Heere HEERE. |
Ezechiel 36:3 | Daarom profeteer en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Daarom, omdat men u van rondom verwoest en opgeslokt heeft, opdat gij voor het overblijfsel der heidenen ten erve zoudt zijn, en gij gebracht zijt op de klapachtige lip en [in] opspraak des volks; |
Ezechiel 36:8 | Maar gij, o bergen Israels! gij zult weder [uw] takken geven, en uw vrucht voor Mijn volk Israel dragen, want zij naderen te komen. |
Ezechiel 36:12 | En Ik zal mensen op u doen wandelen, [namelijk] Mijn volk Israel, die zullen u erfelijk bezitten, en gij zult hun ter erfenis zijn, en gij zult ze voortaan niet meer beroven. |
Ezechiel 36:15 | En Ik zal maken, dat men den schimp der heidenen niet meer over u hore, en gij zult den smaad der natien niet meer dragen; en gij zult uw volken niet meer doen struikelen, spreekt de Heere HEERE. |
Ezechiel 36:20 | Als zij nu tot de heidenen kwamen, waarhenen zij getogen waren, ontheiligden zij Mijn heiligen Naam, omdat men van hen zeide: Dezen zijn het volk des HEEREN, en zijn uit Zijn land uitgegaan. |
Ezechiel 36:28 | En gij zult wonen in het land, dat Ik uw vaderen gegeven heb, en gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn. |
Ezechiel 37:12 | Daarom, profeteer en zeg tot hen: Zo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik zal uw graven openen, en zal ulieden uit uw graven doen opkomen, o Mijn volk! en Ik zal u brengen in het land Israels. |
Ezechiel 37:13 | En gij zult weten, dat Ik de HEERE ben, als Ik uw graven zal hebben geopend, en als Ik u uit uw graven zal hebben doen opkomen, o Mijn volk! |
Ezechiel 37:18 | En wanneer de kinderen uws volks tot u zullen spreken, zeggende: Zult gij ons niet te kennen geven, wat u deze dingen zijn? |
Ezechiel 37:23 | En zij zullen zich niet meer verontreinigen met hun drekgoden, en met hun verfoeiselen, en met al hun overtredingen; en Ik zal ze verlossen uit al hun woonplaatsen, in dewelke zij gezondigd hebben, en zal ze reinigen; zo zullen zij Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn. |
Ezechiel 37:27 | En Mijn tabernakel zal bij hen zijn, en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. |
Ezechiel 38:6 | Gomer en al zijn benden, en het huis van Togarma, [aan] de zijden van het noorden, en al zijn benden; vele volken met u. |
Ezechiel 38:8 | Na vele dagen zult gij bezocht worden; in het laatste der jaren zult gij komen in het land, dat wedergebracht is van het zwaard, dat vergaderd is uit vele volken, op de bergen Israels, die steeds tot verwoesting geweest zijn; als hetzelve [land] uit de volken zal uitgevoerd zijn, en zij allemaal zeker zullen wonen. |
Ezechiel 38:9 | Dan zult gij optrekken, gij zult aankomen als een onstuimige verwoesting, gij zult zijn als een wolk, om het land te bedekken; gij en al uw benden, en vele volken met u. |
Ezechiel 38:12 | Om buit te buiten, en om roof te roven; om uw hand te wenden tegen de woeste plaatsen, die [nu] bewoond zijn, en tegen een volk, dat uit de heidenen verzameld is, dat vee en have verkregen heeft, wonende in het midden des lands. |
Ezechiel 38:14 | Daarom profeteer, o mensenkind! en zeg tot Gog: Zo zegt de Heere HEERE: Zult gij het, te dien dage, als Mijn volk Israel zeker woont, niet gewaar worden? |