Psalm 101:3 | Ik zal geen Belials-stuk voor mijn ogen stellen; ik haat het doen der afvalligen, het zal mij niet aankleven. |
Psalm 105:25 | Hij keerde hun hart om, dat zij Zijn volk haatten, dat zij met Zijn knechten listiglijk handelden. |
Psalm 106:10 | En Hij verloste hen uit de hand des haters, en Hij bevrijdde hen van de hand des vijands. |
Psalm 106:41 | En Hij gaf hen in de hand der heidenen, en hun haters heersten over hen. |
Psalm 118:7 | De HEERE is bij mij onder degenen, die mij helpen; daarom zal ik [mijn lust] zien aan degenen, die mij haten. |
Psalm 119:104 | Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden. |
Psalm 119:113 | Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief. |
Psalm 119:128 | Daarom heb ik al [Uw] bevelen, van alles, voor recht gehouden; [maar] alle valse pad heb ik gehaat. |
Psalm 119:163 | Ik haat de valsheid, en heb er een gruwel van; [maar] Uw wet heb ik lief. |
Psalm 120:6 | Mijn ziel heeft lang gewoond bij degenen, die den vrede haten. |
Psalm 129:5 | Laat hen beschaamd en achterwaarts gedreven worden, allen, die Sion haten. |
Psalm 139:21 | Zou ik niet haten, HEERE! die U haten? en verdriet hebben in degenen, die tegen U opstaan? |
Psalm 139:22 | Ik haat hen met volkomen haat, tot vijanden zijn zij mij. |
Spreuken 1:22 | Gij slechten! hoe lang zult gij de slechtigheid beminnen, en de spotters voor zich de spotternij begeren, en de zotten wetenschap haten? |
Spreuken 1:29 | Daarom, dat zij de wetenschap gehaat hebben, en de vreze des HEEREN niet hebben verkoren. |
Spreuken 5:12 | En zegt: Hoe heb ik de tucht gehaat, en mijn hart de bestraffing versmaad! |
Spreuken 6:16 | Deze zes haat de HEERE; ja, zeven zijn Zijn ziel een gruwel: |
Spreuken 8:13 | De vreze des HEEREN is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden. |
Spreuken 8:36 | Maar die [tegen] Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen, die Mij haten, hebben den dood lief. |
Spreuken 9:8 | Bestraf den spotter niet, opdat hij u niet hate; bestraf den wijze, en hij zal u liefhebben. |