H8130 שָׂנֵא
haten

Bijbelteksten

Spreuken 11:15Als [iemand voor] een vreemde borg geworden is, hij zal zekerlijk verbroken worden; maar wie degenen haat, die [in de hand] klappen, is zeker.
Spreuken 12:1Wie de tucht liefheeft, die heeft de wetenschap lief; maar wie de bestraffing haat, is onvernuftig.
Spreuken 13:5De rechtvaardige haat leugentaal; maar de goddeloze maakt zich stinkende, en doet zich schaamte aan.
Spreuken 13:24Die zijn roede inhoudt, haat zijn zoon; maar die hem liefheeft, zoekt hem vroeg [met] tuchtiging.
Spreuken 14:17Die haastig is tot toorn, zal dwaasheid doen; en een man van schandelijke verdichtselen zal gehaat worden.
Spreuken 14:20De arme wordt zelfs van zijn vriend gehaat; maar de liefhebbers des rijken zijn vele.
Spreuken 15:10De tucht is onaangenaam voor dengene die het pad verlaat; [en] die de bestraffing haat, zal sterven.
Spreuken 15:27Die gierigheid pleegt, beroert zijn huis; maar die geschenken haat, zal leven.
Spreuken 19:7Al de broeders des armen haten hem; hoeveel te meer gaan zijn vrienden verre van hem! Hij loopt hen na [met] woorden die niets zijn.
Spreuken 25:17Spaar uw voet van het huis uws naasten, opdat hij niet zat van u worde, en u hate.
Spreuken 25:21Indien dengene, die u haat, hongert, geef hem brood te eten; en zo hij dorstig is, geef hem water te drinken;
Spreuken 26:24Die haat draagt, gelaat zich vreemd met zijn lippen; maar in zijn binnenste stelt hij bedrog aan.
Spreuken 26:28Een valse tong haat degenen, die zij verbrijzelt; en een gladde mond maakt omstoting.
Spreuken 27:6De wonden des liefhebbers zijn getrouw; maar de kussingen des haters zijn af te bidden.
Spreuken 28:16Een vorst, die van alle verstand gebrek heeft, is ook veelvoudig in verdrukkingen; [maar] die de gierigheid haat, zal de dagen verlengen.
Spreuken 29:10Bloedgierige lieden haten den vrome; maar de oprechten zoeken zijn ziel.
Spreuken 29:24Die met een dief deelt, haat zijn ziel; hij hoort een vloek, en hij geeft het niet te kennen.
Spreuken 30:23Om een hatelijke [vrouw], als zij getrouwd wordt; en een dienstmaagd, als zij erfgenaam is van haar vrouw.
Prediker 2:17Daarom haatte ik dit leven, want dit werk dacht mij kwaad, dat onder de zon geschiedt; want het is al ijdelheid en kwelling des geestes.
Prediker 2:18Ik haatte ook al mijn arbeid, dien ik bearbeid had onder de zon, dat ik dien zou achterlaten aan een mens, die na mij wezen zal.

Mede mogelijk dankzij

BoekenBoeken