Rouw

Bijbelteksten

2 Samuel 19:1En Joab werd aangezegd: Zie, de koning weent, en bedrijft rouw over Absalom.
2 Samuel 19:2Toen werd de verlossing te dienzelven dage het ganse volk tot rouw; want het volk had te dienzelven dage horen zeggen: Het smart den koning over zijn zoon.
1 Koningen 13:29Toen nam de profeet het dode lichaam van den man Gods op, en legde dat op den ezel, en voerde het wederom; zo kwam de oude profeet in de stad om rouw te bedrijven en hem te begraven.
2 Kronieken 35:24En zijn knechten namen hem weg van den wagen, en voerden hem op den tweeden wagen, dien hij had, en brachten hem te Jeruzalem; en hij stierf, en werd begraven in de graven zijner vaderen; en gans Juda en Jeruzalem bedreven rouw over Josia.
Ezra 10:6En Ezra stond op van voor Gods huis, en ging in de kamer van Johanan, den zoon van Eljasib; als hij daar kwam, at hij geen brood, en dronk geen water, want hij bedreef rouw over de overtreding der weggevoerden.
Nehemia 1:4En het geschiedde, als ik deze woorden hoorde, zo zat ik neder, en weende, en bedreef rouw, [enige] dagen; en ik was vastende en biddende voor het aangezicht van den God des hemels.
Nehemia 8:10En Nehemia (dezelve is Hattirsatha) en Ezra, de priester, de schriftgeleerde, en de Levieten, die het volk onderwezen, zeiden tot al het volk: Deze dag is den HEERE, uw God, heilig; bedrijft [dan] geen rouw, en weent niet; want al het volk weende, als zij de woorden der wet hoorden.
Nehemia 9:1Voorts op den vier en twintigsten dag dezer maand verzamelden zich de kinderen Israëls met vasten en met zakken, en aarde was op hen.
Esther 4:1Als Mordechai wist al wat er geschied was, zo verscheurde Mordechai zijn klederen, en hij trok een zak aan met as; en hij ging uit door het midden der stad, en hij riep [met] een groot en bitter geroep.
Esther 4:3En in alle en een ieder landschap en plaats, waar het woord des konings en zijn wet aankwam, was een grote rouw onder de Joden, met vasten, en geween, en misbaar; vele lagen in zakken en as.
Esther 9:22Naar de dagen, in dewelke de Joden tot rust gekomen waren van hun vijanden, en de maand, die hun veranderd was van droefenis in blijdschap, en van rouw in een vrolijken dag; dat zij dezelve [dagen] maken zouden [tot] dagen der maaltijden, en der vreugde, en der zending van delen aan elkander, en der gaven aan de armen.
Job 1:20Toen stond Job op, en scheurde zijn mantel, en schoor zijn hoofd, en viel op de aarde, en boog zich neder;
Job 2:12En toen zij hun ogen van verre ophieven, kenden zij hem niet, en hieven hun stem op, en weenden; daartoe scheurden zij een ieder zijn mantel, en strooiden stof op hun hoofden naar den hemel.
Job 3:8Dat hem vervloeken de vervloekers des dags, die bereid zijn hun rouw te verwekken;
Job 5:11Om de vernederden te stellen in het hoge; dat de rouwdragenden door heil verheven worden.
Job 14:22Maar zijn vlees, [nog] aan hem zijnde, heeft smart; en zijn ziel, in hem zijnde, heeft rouw.
Job 30:31Hierom is mijn harp tot een rouwklage geworden, en mijn orgel tot een stem der wenenden.
Prediker 7:2Het is beter te gaan in het klaaghuis, dan te gaan in het huis des maaltijds; [want] in hetzelve is het einde aller mensen, en de levende legt het in zijn hart.
Prediker 7:3Het treuren is beter dan het lachen; want door de droefheid des aangezichts wordt het hart gebeterd.
Prediker 12:5Ook [wanneer] zij voor de hoogte zullen vrezen, en dat er verschrikkingen zullen zijn op den weg, en de amandelboom zal bloeien, en dat de sprinkhaan zichzelven een last zal wezen, en dat de lust zal vergaan; want de mens gaat naar zijn eeuwig huis, en de rouwklagers zullen in de straat omgaan.

Hadderech