1 Samuel 8:14 | En uw akkers, en uw wijngaarden, en uw olijfgaarden, die de beste zijn, zal hij nemen, en zal ze aan zijn knechten geven. |
1 Samuel 8:15 | En uw zaad, en uw wijngaarden zal hij vertienen, en hij zal ze aan zijn hovelingen, en aan zijn knechten geven. |
1 Koningen 21:1 | Het geschiedde nu na deze dingen, [alzo] Naboth, een Jizreeliet, een wijngaard had, die te Jizreel was, bij het paleis van Achab, den koning van Samaria. |
1 Koningen 21:6 | En hij sprak tot haar: Omdat ik tot Naboth, den Jizreeliet, gesproken en hem gezegd heb: Geef mij uw wijngaard om geld, of, zo het u behaagt, zal ik u een wijngaard in zijn plaats geven; maar hij heeft gezegd: Ik zal u mijn wijngaard niet geven. |
1 Koningen 21:7 | Toen zeide Izebel, zijn huisvrouw, tot hem: Zoudt gij nu het koninkrijk over Israel regeren? Sta op, eet brood, en uw hart zij vrolijk; ik zal u den wijngaard van Naboth, den Jizreeliet, geven. |
1 Koningen 21:15 | Het geschiedde nu, toen Izebel hoorde, dat Naboth gestenigd en dood was, dat Izebel tot Achab zeide: Sta op, bezit den wijngaard van Naboth, den Jizreeliet, erfelijk, dien hij u weigerde om geld te geven; want Naboth leeft niet, maar is dood. |
1 Koningen 21:16 | En het geschiedde, als Achab hoorde, dat Naboth dood was, dat Achab opstond, om naar den wijngaard van Naboth, den Jizreeliet, af te gaan, om dien erfelijk te bezitten. |
1 Koningen 21:18 | Maak u op, ga henen af, Achab, den koning van Israel, tegemoet, die in Samaria is; zie, hij is in den wijngaard van Naboth, waarhenen hij afgegaan is, om dien erfelijk te bezitten. |
2 Koningen 18:32 | Totdat ik kom, en u haal in een land, als ulieder land, een land van koren en van most, een land van brood en van wijngaarden, een land van olijven, van olie en van honig; zo zult gij leven en niet sterven; en hoort niet naar Hizkia, want hij hitst u op, zeggende: De HEERE zal ons redden. |
2 Koningen 19:29 | En dat zij u een teken, dat men [in] dit jaar eten zal, wat van zelf gewassen is; en in het tweede jaar, wat daarvan weder uitspruit; maar zaait in het derde jaar, en maait, en plant wijngaarden, en eet hun vruchten. |
Nehemia 5:3 | Ook waren er, die zeiden: Wij verpanden onze akkers, en onze wijngaarden, en onze huizen, opdat wij in dezen honger koren mogen opnemen. |
Nehemia 5:5 | Nu is toch ons vlees als het vlees onzer broederen, onze kinderen zijn als hun kinderen; en ziet, wij onderwerpen onze zonen en onze dochteren tot dienstknechten; ja, er zijn enige van onze dochteren onderworpen, dat zij in de macht onzer handen niet zijn; en anderen hebben onze akkers en onze wijngaarden. |
Job 24:18 | Hij is licht op het vlakke der wateren; vervloekt is hun deel op de aarde; hij wendt zich niet tot den weg der wijngaarden. |
Psalm 107:37 | En bezaaien akkers, en planten wijngaarden, die inkomende vrucht voortbrengen. |
Spreuken 31:16 | [Zain.] Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard. |
Prediker 2:4 | Ik maakte mij grote werken, ik bouwde mij huizen, ik plantte mij wijngaarden. |
Hooglied 1:6 | Ziet mij niet aan, dat ik zwartachtig ben, omdat mij de zon heeft beschenen; de kinderen mijner moeder waren tegen mij ontstoken; zij hebben mij gezet tot een hoederin der wijngaarden. Mijn wijngaard, dien ik heb, heb ik niet gehoed. |
Hooglied 2:15 | Vangt gijlieden ons de vossen, de kleine vossen, die de wijngaarden verderven, want onze wijngaarden [hebben] jonge druifjes. |
Hooglied 8:11 | Salomo had een wijngaard, te Baal-hamon; hij gaf dezen wijngaard aan de hoeders, een ieder bracht voor deszelfs vrucht duizend zilverlingen. |
Hooglied 8:12 | Mijn wijngaard, dien ik heb, is voor mijn aangezicht; de duizend [zilverlingen] zijn voor u, o Salomo! maar tweehonderd zijn voor de hoeders van deszelfs vrucht. |