Jair (persoon)

Bijbelteksten

Numeri 32:41Jair nu, de zoon van Manasse, ging heen en nam hunlieder dorpen in, en hij noemde die Havvoth-jair.
Deuteronomium 3:14Jair, de zoon van Manasse, kreeg de ganse landstreek van Argob, tot aan de landpale der Gezurieten en Maachatieten; en hij noemde ze naar zijn naam, Bazan Havvoth-jair, tot op dezen dag.
Jozua 13:30Zodat hun landpale was van Mahanaim af, het ganse Bazan, het ganse koninkrijk van Og, den koning van Bazan, en al de vlekken van Jair, die in Bazan zijn, zestig steden.
Richteren 10:3En na hem stond op Jair, de Gileadiet; en hij richtte Israel twee en twintig jaren.
Richteren 10:4En hij had dertig zonen, rijdende op dertig ezelveulens, en die hadden dertig steden, die zij noemden Havvoth-jair, tot op dezen dag, dewelke in het land van Gilead zijn.
Richteren 10:5En Jair stierf, en werd begraven te Kamon.
2 Samuel 20:26En ook was Ira, de Jairiet, Davids opperofficier.
1 Koningen 4:13De zoon van Geber was te Ramoth in Gilead; hij had de dorpen van Jair, den zoon van Manasse, die in Gilead zijn; [ook] had hij de streek van Argob, welke is in Basan, zestig grote steden, met muren en koperen grendelen.
1 Kronieken 2:22Segub nu gewon Jair; en hij had drie en twintig steden in het land van Gilead.
1 Kronieken 2:23En hij nam Gesur en Aram, met de vlekken van Jair, van dezelve, met Kenath, en haar onderhorige plaatsen, zestig steden. Deze allen zijn zonen van Machir, den vader van Gilead.
1 Kronieken 20:5Daarna was er nog een krijg tegen de Filistijnen, en Elhanan, de zoon van Jair, versloeg Lachmi, den broeder van Goliath, den Gethiet, wiens spieshout was als een weversboom.
Esther 2:5Er was een Joods man op den burg Susan, wiens naam was Mordechai, een zoon van Jair, den zoon van Simei, den zoon van Kis, een man van Jemini;
Lukas 8:51En als Hij in het huis kwam, liet Hij niemand inkomen, dan Petrus, en Jakobus, en Johannes, en den vader en de moeder des kinds.

TuinTuin