G2919 κρίνω
scheiden, schiften, onderscheiden, kiezen, goedkeuren, achten, beslissen, besluiten, richten, oordelen
Handelingen 25:25 | Maar ik bevonden hebbende, dat hij niets des doods waardig gedaan had, en dewijl hij ook zelf zich op den keizer beroepen heeft, heb besloten hem te zenden. |
Handelingen 26:6 | En nu sta ik, en word geoordeeld over de hoop der belofte, die van God tot de vaderen geschied is; |
Handelingen 26:8 | Wat? wordt het bij ulieden ongelofelijk geoordeeld, dat God de doden opwekt? |
Handelingen 27:1 | En als het besloten was, dat wij naar Italie zouden afvaren, leverden zij Paulus en enige andere gevangenen, over aan een hoofdman over honderd, met name Julius van de keizerlijke bende. |
Romeinen 2:1 | Daarom zijt gij niet te verontschuldigen, o mens, wie gij zijt, die [anderen] oordeelt; want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelven; want gij, die [anderen] oordeelt, doet dezelfde dingen. |
Romeinen 2:3 | En denkt gij dit, o mens, die oordeelt dengenen, die zulke dingen doen, en dezelve doet, dat gij het oordeel Gods zult ontvlieden? |
Romeinen 2:12 | Want zovelen, als er zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en zovelen, als er onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden; |
Romeinen 2:16 | In den dag wanneer God de verborgene dingen der mensen zal oordelen door Jezus Christus, naar mijn Evangelie. |
Romeinen 2:27 | En zal de voorhuid, die uit de natuur is, als zij de wet volbrengt, u [niet] oordelen, die door de letter en besnijdenis een overtreder der wet zijt? |
Romeinen 3:4 | Dat zij verre. Doch God zij waarachtig, maar alle mens leugenachtig; gelijk als geschreven is: Opdat Gij gerechtvaardigd wordt in Uw woorden, en overwint, wanneer Gij oordeelt. |
Romeinen 3:6 | Dat zij verre, anderszins hoe zal God de wereld oordelen? |
Romeinen 3:7 | Want indien de waarheid Gods door mijn leugen overvloediger is geworden, tot Zijn heerlijkheid, wat word ik ook nog als een zondaar geoordeeld? |
Romeinen 14:3 | Die daar eet, verachte hem niet, die niet eet; en die niet eet, oordele hem niet, die daar eet; want God heeft hem aangenomen. |
Romeinen 14:4 | Wie zijt gij, die eens anderen huisknecht oordeelt? Hij staat, of hij valt zijn eigen heer; doch hij zal vastgesteld worden, want God is machtig hem vast te stellen. |
Romeinen 14:5 | De een acht wel den [enen] dag boven den [anderen] dag; maar de ander acht al de dagen [gelijk]. Een iegelijk zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd. |
Romeinen 14:10 | Maar gij, wat oordeelt gij uw broeder? Of ook gij, wat veracht gij uw broeder? Want wij zullen allen voor den rechterstoel van Christus gesteld worden. |
Romeinen 14:13 | Laat ons dan elkander niet meer oordelen; maar oordeelt dit liever, namelijk, dat gij den broeder geen aanstoot of ergernis geeft. |
Romeinen 14:22 | Hebt gij geloof? hebt [dat] bij uzelven voor God. Zalig is hij, die zichzelven niet oordeelt in hetgeen hij voor goed houdt. |
1 Corinthiers 2:2 | Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus, en Dien gekruisigd. |
1 Corinthiers 4:5 | Zo dan oordeelt niets voor den tijd, totdat de Heere zal gekomen zijn, Welke ook in het licht zal brengen, hetgeen in de duisternis verborgen is, en openbaren de raadslagen der harten; en alsdan zal een iegelijk lof hebben van God. |