H702 אַרְבַּע
vier, veertien, veertig, veertiende, vierhonderd, in samenstellingen: veertien, vier(de)
1 Kronieken 21:20 | Toen zich Ornan wendde, zo zag hij den engel; en zijn vier zonen, die bij hem waren, verstaken zich; en Ornan dorste tarwe. |
1 Kronieken 23:4 | Uit dezen waren er vier en twintig duizend om het werk van het huis des HEEREN aan te drijven; en zes duizend ambtlieden en rechters; |
1 Kronieken 23:5 | En vier duizend poortiers, en vier duizend lofzangers des HEEREN, met instrumenten, die ik gemaakt heb, [zeide David], om lof te zingen. |
1 Kronieken 23:10 | De kinderen van Simei nu waren Jahath, Zina, en Jeus, en Beria; dezen waren de kinderen van Simei; vier. |
1 Kronieken 23:12 | De kinderen van Kehath waren Amram, Jizhar, Hebron en Uzziel; vier. |
1 Kronieken 24:13 | Het dertiende voor Huppa, het veertiende voor Jesebeab, |
1 Kronieken 24:18 | Het drie en twintigste voor Delaja, het vier en twintigste voor Maazja. |
1 Kronieken 25:5 | Deze allen waren kinderen van Heman, den ziener des konings, in de woorden Gods, om den hoorn te verheffen; want God had Heman veertien zonen gegeven, en drie dochters. |
1 Kronieken 25:21 | Het veertiende voor Mattithja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. |
1 Kronieken 25:31 | Het vier en twintigste voor Romamthi-ezer; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. |
1 Kronieken 26:17 | Tegen het oosten waren zes Levieten; tegen het noorden des daags vier; tegen het zuiden des daags vier; maar bij de schatkameren twee [en] twee. |
1 Kronieken 26:18 | Aan Parbar tegen het westen waren er vier bij den hogen weg, twee bij Parbar. |
1 Kronieken 27:1 | Dit nu zijn de kinderen Israels naar hun getal, de hoofden der vaderen, en de oversten der duizenden en der honderden, met hun ambtlieden, den koning dienende in alle zaken der verdelingen, aangaande en afgaande van maand tot maand in al de maanden des jaars; elke verdeling was vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:2 | Over de eerste verdeling in de eerste maand was Jasobam, de zoon van Zabdiel; en in zijn verdeling waren er vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:4 | En over de verdeling in de tweede maand was Dodai, de Ahohiet, en [over] zijn verdeling was Mikloth ook voorganger; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:5 | De derde overste des heirs in de derde maand was Benaja, de zoon van Jojada, den opperambtman; die was het hoofd; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:7 | De vierde, in de vierde maand, was Asahel, de broeder van Joab, en na hem Zebadja, zijn zoon; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:8 | De vijfde, in de vijfde maand, was Samhuth, de Jizrahiet, de overste; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:9 | De zesde, in de zesde maand, was Ira, de zoon van Ikkes, de Thekoiet; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:10 | De zevende, in de zevende maand, was Helez, de Peloniet, uit de kinderen van Efraim; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |