H3967 מֵאָה
honderd, driehonderd, vierhonderd, driehonderd , tweehonderd, vierhonderd

Bijbelteksten

Ezra 2:36De priesters. De kinderen van Jedaja, van het huis van Jesua, negenhonderd drie en zeventig.
Ezra 2:38De kinderen van Pashur, duizend tweehonderd zeven en veertig.
Ezra 2:41De zangers. De kinderen van Asaf, honderd acht en twintig.
Ezra 2:42De kinderen der poortiers. De kinderen van Sallum, de kinderen van Ater, de kinderen van Talmon, de kinderen van Akkub, de kinderen van Hatita, de kinderen van Sobai; deze allen waren honderd negen en dertig.
Ezra 2:58Al de Nethinim, en de kinderen der knechten van Salomo, waren driehonderd twee en negentig.
Ezra 2:60De kinderen van Delaja, de kinderen van Tobia, de kinderen van Nekoda, zeshonderd twee en vijftig.
Ezra 2:64Deze ganse gemeente te zamen was twee en veertig duizend driehonderd [en] zestig.
Ezra 2:65Behalve hun knechten en hun maagden, die waren zeven duizend driehonderd zeven en dertig; en zij hadden tweehonderd zangers en zangeressen.
Ezra 2:66Hun paarden waren zevenhonderd zes en dertig; hun muildieren, tweehonderd vijf en veertig;
Ezra 2:67Hun kemelen, vierhonderd vijf en dertig; de ezelen, zes duizend zevenhonderd en twintig.
Ezra 2:69Zij gaven naar hun vermogen tot den schat des werks, aan goud, een en zestig duizend drachmen, en aan zilver, vijf duizend ponden, en honderd priesterrokken.
Ezra 8:3Van de kinderen van Sechanja, van de kinderen van Paros, Zacharja; en met hem werden bij geslachtsregisters gerekend, aan manspersonen, honderd en vijftig.
Ezra 8:4Van de kinderen van Pahath-moab, Eljehoenai, de zoon van Zerahja; en met hem tweehonderd manspersonen.
Ezra 8:5Van de kinderen van Sechanja, de zoon van Jahaziel; en met hem driehonderd manspersonen.
Ezra 8:9En van de kinderen van Joab, Obadja, de zoon van Jehiel; en met hem tweehonderd en achttien manspersonen.
Ezra 8:10En van de kinderen van Selomith, de zoon van Josifja; en met hem honderd en zestig manspersonen.
Ezra 8:12En van de kinderen van Azgad, Johanan, de zoon van Katan; en met hem honderd en tien manspersonen.
Ezra 8:20En van Nethinim, die David en de vorsten ten dienste der Levieten gegeven hadden, tweehonderd en twintig Nethinim, die allen bij namen genoemd werden.
Ezra 8:26Ik woog dan aan hun hand zeshonderd en vijftig talenten zilvers, en honderd zilveren vaten in talenten; aan goud, honderd talenten;
Nehemia 5:11Geeft hun toch als heden weder hun akkers, hun wijngaarden, hun olijfgaarden en hun huizen; en het honderdste [deel] van het geld, en van het koren, den most en de olie, die gij hun hebt afgevorderd.

Mede mogelijk dankzij

Hadderech