Jeremia 42:20 | Gewisselijk, gij hebt uw zielen verleid; want gij hebt mij tot den HEERE, uw God, gezonden, zeggende: Bid voor ons tot den HEERE, onzen God, en naar alles, wat de HEERE, onze God, zal zeggen, alzo maak het ons bekend, en wij zullen het doen. |
Jeremia 42:21 | Nu heb ik het u heden bekend gemaakt; maar gij hebt niet gehoord naar de stem des HEEREN, uws Gods, noch naar al hetgeen, [met] hetwelk Hij mij tot u gezonden heeft. |
Jeremia 46:14 | Verkondigt in Egypte, en doet het horen te Migdol; doet het ook horen te Nof en Tachpanhes; zegt: Stelt er u naar, en maakt u gereed, want het zwaard heeft verteerd, wat rondom u is. |
Jeremia 48:20 | Moab is beschaamd, want hij is verslagen; huilt en krijt! verkondigt te Arnon, dat Moab verstoord is. |
Jeremia 50:2 | Verkondigt onder de heidenen, en doet horen, en werpt een banier op, laat horen, verbergt het niet; zegt: Babel is ingenomen, Bel is beschaamd, Merodach is verpletterd, haar afgoden zijn beschaamd, haar drekgoden zijn verpletterd! |
Jeremia 50:28 | Er is een stem der gevluchten en ontkomenen uit het land van Babel, om in Sion te verkondigen de wraak des HEEREN, onzes Gods, de wraak Zijns tempels. |
Jeremia 51:31 | De loper zal den loper tegemoet lopen, en de kondschapper den kondschapper tegemoet, om den koning van Babel bekend te maken, dat zijn stad van het einde is ingenomen; |
Ezechiel 23:36 | En de HEERE zeide tot mij: Mensenkind! zoudt gij Ohola en Oholiba recht geven? Ja, vertoon haar haar gruwelen. |
Ezechiel 24:19 | En het volk zeide tot mij: Zult gij ons niet te kennen geven, wat ons deze dingen zijn, dat gij [aldus] doet? |
Ezechiel 37:18 | En wanneer de kinderen uws volks tot u zullen spreken, zeggende: Zult gij ons niet te kennen geven, wat u deze dingen zijn? |
Ezechiel 40:4 | En die man sprak tot mij: Mensenkind! zie met uw ogen, en hoor met uw oren, en zet uw hart op alles, wat ik u zal doen zien; want, opdat ik u zou doen zien, zijt gij herwaarts gebracht; verkondig [daarna] den huize Israels alles, wat gij ziet. |
Ezechiel 43:10 | Gij mensenkind; wijs den huize Israels dit huis, opdat zij schaamrood worden vanwege hun ongerechtigheden, en laat ze het patroon afmeten. |
Daniel 2:2 | Toen zeide de koning, dat men roepen zou de tovenaars, en de sterrekijkers, en de guichelaars, en de Chaldeen, om den koning zijn dromen te kennen te geven; zij nu kwamen, en stonden voor het aangezicht des konings. |
Daniel 9:23 | In het begin uwer smekingen is het woord uitgegaan, en ik ben gekomen, om [u dat] te kennen te geven; want gij zijt een zeer gewenst [man]; versta dan dit woord, en merk op dit gezicht. |
Daniel 10:21 | Doch Ik zal u te kennen geven, hetgeen getekend is in het geschrift der waarheid; en er is niet een, die zich met Mij versterkt tegen dezen, dan uw vorst Michael. |
Daniel 11:2 | En nu, ik zal u de waarheid te kennen geven; ziet, er zullen nog drie koningen in Perzie staan, en de vierde zal verrijkt worden met grote rijkdom, meer dan al [de anderen]; en nadat hij zich in zijn rijkdom zal versterkt hebben, zal hij ze allen verwekken tegen het koninkrijk van Griekenland. |
Hosea 4:12 | Mijn volk vraagt zijn hout, en zijn stok zal het hem bekend maken; want de geest der hoererijen verleidt hen, dat zij van onder hun God weghoereren. |
Amos 4:13 | Want zie, Die de bergen formeert, en den wind schept, en den mens bekend maakt, wat zijn gedachte zij, Die den dageraad duisternis maakt, en op de hoogten der aarde treedt, HEERE, God der heirscharen, is Zijn Naam. |
Jona 1:8 | Toen zeiden zij tot hem: Verklaar ons nu, om wiens wil ons dit kwaad [overkomt]. Wat is uw werk en van waar komt gij? Welk is uw land en van welk volk zijt gij? |
Jona 1:10 | Toen vreesden die mannen [met] grote vreze, en zeiden tot hem: Wat hebt gij dit gedaan? Want de mannen wisten, dat hij van des HEEREN aangezicht vlood; want hij had het hun te kennen gegeven. |