Brood

Bijbelteksten

1 Koningen 17:11Toen zij nu heenging om te halen, zo riep hij tot haar, en zeide: Haal mij toch [ook] een bete broods in uw hand.
Ezra 10:6En Ezra stond op van voor Gods huis, en ging in de kamer van Johanan, den zoon van Eljasib; als hij daar kwam, at hij geen brood, en dronk geen water, want hij bedreef rouw over de overtreding der weggevoerden.
Nehemia 5:14Ook van dien dag af, dat hij mij bevolen heeft hun landvoogd te zijn in het land Juda, van het twintigste jaar af, tot het twee en dertigste jaar van den koning Arthahsasta, zijnde twaalf jaren, heb ik, met mijn broederen, het brood des landvoogds niet gegeten.
Nehemia 9:15En Gij hebt hun brood uit den hemel gegeven voor hun honger, en hun water uit de steenrots voortgebracht voor hun dorst; en Gij hebt tot hen gezegd, dat zij zouden ingaan om te erven het land, waarover Gij Uw hand ophieft, dat Gij het hun zoudt geven.
Job 3:24Want voor mijn brood komt mijn zuchting; en mijn brullingen worden uitgestort als water.
Job 15:23Hij zwerft heen en weder om brood, waar het zijn mag; hij weet, dat bij zijn hand gereed is de dag der duisternis.
Job 22:7Den moede hebt gij geen water te drinken gegeven, en van den hongerige hebt gij het brood onthouden.
Job 27:14Indien zijn kinderen vermenigvuldigen, het is ten zwaarde; en zijn spruiten zullen van brood niet verzadigd worden.
Job 28:5Uit de aarde komt het brood voort, en onder zich wordt zij veranderd, alsof zij vuur ware.
Job 33:20Zodat zijn leven het brood zelf verfoeit, en zijn ziel de begeerlijke spijze;
Psalm 14:4Hebben dan alle werkers der ongerechtigheid geen kennis, die mijn volk opeten, [alsof] zij brood aten? Zij roepen den HEERE niet aan.
Psalm 41:10Zelfs de man mijns vredes, op welken ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft de verzenen tegen mij grotelijks verheven.
Psalm 53:5Hebben dan de werkers der ongerechtigheid geen kennis, die Mijn volk opeten, [alsof] zij brood aten? Zij roepen God niet aan.
Psalm 78:20Ziet, Hij heeft den rotssteen geslagen, dat er wateren uitvloeiden, en beken overvloediglijk uitbraken, zou Hij ook brood kunnen geven? Zou Hij Zijn volke vlees toebereiden?
Psalm 78:25Een iegelijk at het brood der Machtigen; Hij zond hun teerkost tot verzadiging.
Psalm 102:10Want ik eet as als brood, en vermeng mijn drank met tranen.
Psalm 132:15Ik zal haar kost rijkelijk zegenen, haar nooddruftigen zal Ik met brood verzadigen.
Spreuken 4:17Want zij eten brood der goddeloosheid, en drinken wijn van enkel geweld.
Spreuken 6:8Haar brood bereidt in den zomer, haar spijs vergadert in den oogst.
Spreuken 6:26Want door een vrouw, [die] een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel.

StudieboekenStudieboeken