Lukas 16:21 | En begeerde verzadigd te worden van de kruimkens, die van de tafel des rijken vielen; maar ook de honden kwamen en lekten zijn zweren. |
Lukas 24:30 | En het geschiedde, als Hij met hen aanzat, nam Hij het brood, en zegende het, en als Hij het gebroken had, gaf Hij het hun. |
Lukas 24:35 | En zij vertelden, hetgeen op den weg [geschied was], en hoe Hij hun bekend was geworden in het breken des broods. |
Johannes 6:33 | Want het Brood Gods is Hij, Die uit den hemel nederdaalt, en Die der wereld het leven geeft. |
Johannes 6:34 | Zij zeiden dan tot Hem: Heere, geef ons altijd dit Brood. |
Johannes 6:35 | En Jezus zeide tot hen: Ik ben het Brood des levens; die tot Mij komt, zal geenszins hongeren, en die in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten. |
Johannes 6:41 | De Joden dan murmureerden over Hem, omdat Hij gezegd had: Ik ben het Brood, Dat uit den hemel nedergedaald is. |
Johannes 6:48 | Ik ben het Brood des levens. |
Johannes 6:50 | Dit is het Brood, dat uit den hemel nederdaalt, opdat de mens daarvan ete, en niet sterve. |
Johannes 13:18 | Ik zeg niet van u allen: Ik weet, welke Ik uitverkoren heb; maar [dit geschiedt], opdat de Schrift vervuld worde: Die met Mij het brood eet, heeft tegen Mij zijn verzenen opgeheven. |
Johannes 21:9 | Als zij dan aan het land gegaan waren, zagen zij een kolenvuur liggen, en vis daarop liggen, en brood. |
Johannes 21:13 | Jezus dan kwam, en nam het brood, en gaf het hun, en den vis desgelijks. |
Handelingen 20:11 | En als hij [weder] boven gegaan was, en brood gebroken en [wat] gegeten had, en lang, tot den dageraad toe, met hen gesproken had, vertrok hij alzo. |
1 Corinthiers 10:16 | De drinkbeker der dankzegging, dien wij [dankzeggende] zegenen, is die niet een gemeenschap des bloeds van Christus? Het brood, dat wij breken, is dat niet een gemeenschap des lichaams van Christus? |
1 Corinthiers 10:17 | Want een brood [is het, zo] zijn wij velen een lichaam, dewijl wij allen eens broods deelachtig zijn. |
2 Corinthiers 9:10 | Doch Die het zaad den zaaier verleent, Die verlene ook brood tot spijze, en vermenigvuldige uw gezaaisel, en vermeerdere de vruchten uwer gerechtigheid; |