G1063 γάρ
want

Bijbelteksten

Hebreeen 10:36Want gij hebt lijdzaamheid van node, opdat gij, den wil van God gedaan hebbende, de beloftenis moogt wegdragen;
Hebreeen 10:37Want: Nog een zeer weinig [tijds en] Hij, Die te komen staat, zal komen, en niet vertoeven;
Hebreeen 11:2Want door hetzelve hebben de ouden getuigenis bekomen.
Hebreeen 11:5Door het geloof is Enoch weggenomen geweest, opdat hij den dood niet zou zien; en hij werd niet gevonden, daarom dat hem God weggenomen had; want voor zijn wegneming heeft hij getuigenis gehad, dat hij Gode behaagde.
Hebreeen 11:6Maar zonder geloof is het onmogelijk [Gode] te behagen. Want die tot God komt, moet geloven, dat Hij is, en een Beloner is dergenen, die Hem zoeken.
Hebreeen 11:10Want hij verwachtte de stad, die fondamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is.
Hebreeen 11:14Want die zulke dingen zeggen, betonen klaarlijk, dat zij een vaderland zoeken.
Hebreeen 11:16Maar nu zijn zij begerig naar een beter, dat is, naar het hemelse. Daarom schaamt Zich God hunner niet, om hun God genaamd te worden; want Hij had hun een stad bereid.
Hebreeen 11:26Achtende de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom te zijn, dan de schatten in Egypte; want hij zag op de vergelding des loons.
Hebreeen 11:27Door het geloof heeft hij Egypte verlaten, niet vrezende den toorn des konings; want hij hield zich vast, als ziende den Onzienlijke.
Hebreeen 11:32En wat zal ik nog [meer] zeggen? Want de tijd zal mij ontbreken, zou ik verhalen van Gideon, en Barak, en Samson, en Jeftha, en David, en Samuel, en de profeten;
Hebreeen 12:3Want aanmerkt Dezen, Die zodanig een tegenspreken van de zondaren tegen Zich heeft verdragen, opdat gij niet verflauwt en bezwijkt in uw zielen.
Hebreeen 12:6Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijken zoon, die Hij aanneemt.
Hebreeen 12:7Indien gij de kastijding verdraagt, zo gedraagt Zich God jegens u als zonen; (want wat zoon is er, dien de vader niet kastijdt?)
Hebreeen 12:10Want genen hebben [ons] wel voor een korten tijd, naar dat het hun goed dacht, gekastijd; maar Deze kastijdt [ons] tot [ons] nut, opdat wij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden.
Hebreeen 12:17Want gij weet, dat hij ook daarna, de zegening willende beerven, verworpen werd; want hij vond geen plaats des berouws, hoewel hij dezelve met tranen zocht.
Hebreeen 12:18Want gij zijt niet gekomen tot den tastelijken berg, en het brandende vuur, en donkerheid, en duisternis, en onweder,
Hebreeen 12:20(Want zij konden niet dragen hetgeen er geboden werd: Indien ook een gedierte den berg aanraakt, het zal gestenigd of met een pijl doorschoten worden.
Hebreeen 12:25Ziet toe, dat gij Dien, Die spreekt, niet verwerpt; want indien dezen niet zijn ontvloden, die dengene verwierpen, welke op aarde Goddelijke antwoorden gaf, veelmeer [zullen] wij niet [ontvlieden], zo wij ons van Dien afkeren, Die van de hemelen [is];
Hebreeen 12:29Want onze God is een verterend vuur.

Mede mogelijk dankzij

KlussenKlussen