H702 אַרְבַּע
vier, veertien, veertig, veertiende, vierhonderd, in samenstellingen: veertien, vier(de)

Bijbelteksten

Numeri 29:32En op den zevenden dag: zeven varren, twee rammen, veertien volkomen eenjarige lammeren;
Deuteronomium 3:11Want Og, de koning van Bazan, was alleen van de overigen der reuzen overgebleven; ziet, zijn bedstede, zijnde een bedstede van ijzer, is zij niet te Rabba der kinderen Ammons? Negen ellen is haar lengte, en vier ellen haar breedte, naar eens mans elleboog.
Deuteronomium 22:12Snoeren zult gij u maken aan de vier hoeken uws opperkleeds, waarmede gij u bedekt.
Jozua 5:10Terwijl de kinderen Israels te Gilgal gelegerd lagen, zo hielden zij het pascha op den veertienden dag derzelver maand, in den avond, op de vlakke velden van Jericho.
Jozua 15:36En Saaraim, en Adithaim, en Gedera, en Gederothaim; veertien steden en haar dorpen.
Jozua 18:28En Zela, Elef en Jebusi (deze is Jeruzalem), Gibath, Kirjath: veertien steden mitsgaders haar dorpen. Dit is het erfdeel der kinderen van Benjamin, naar hun huisgezinnen.
Jozua 19:7Ain, Rimmon, en Ether, en Asan; vier steden en haar dorpen;
Jozua 21:18Anathoth en haar voorsteden, en Almon en haar voorsteden: vier steden.
Jozua 21:22En Kibzaim en haar voorsteden, en Beth-horon en haar voorsteden: vier steden.
Jozua 21:24Ajalon en haar voorsteden, Gath-rimmon en haar voorsteden: vier steden.
Jozua 21:29Jarmuth en haar voorsteden, En-gannim en haar voorsteden: vier steden.
Jozua 21:31En Helkath en haar voorsteden, en Rehob en haar voorsteden: vier steden.
Jozua 21:35Dimna en haar voorsteden, Nahalal en haar voorsteden: vier steden.
Jozua 21:37Kedemoth en haar voorsteden, en Mefaath en haar voorsteden: vier steden.
Jozua 21:39Hesbon en haar voorsteden, Jaezer en haar voorsteden: al die steden zijn vier.
Richteren 9:34Abimelech dan maakte zich op, en al het volk, dat met hem was, bij nacht; en zij legden lagen op Sichem, met vier hopen.
Richteren 11:40[Dat] de dochteren Israels van jaar tot jaar heengingen, om de dochter van Jeftha, de Gileadiet, aan te spreken, vier dagen in het jaar.
Richteren 19:2Maar zijn bijwijf hoereerde, bij hem zijnde, en toog van hem weg naar haars vaders huis, tot Bethlehem-juda; en zij was aldaar enige dagen, [te weten] vier maanden.
Richteren 20:2En [uit] de hoeken des gansen volks stelden zich al de stammen van Israel in de vergadering van het volk Gods, vierhonderd duizend man te voet, die het zwaard uittrokken.
Richteren 20:17En de mannen van Israel werden geteld, behalve Benjamin, vierhonderd duizend mannen, die het zwaard uittrokken; deze allen waren mannen van oorlog.

Mede mogelijk dankzij

KlussenKlussen