Ezra 2:21 | De kinderen van Bethlehem, honderd drie en twintig. |
Ezra 2:23 | De mannen van Anathoth, honderd acht en twintig. |
Ezra 2:26 | De kinderen van Rama en Gaba, zeshonderd een en twintig. |
Ezra 2:27 | De mannen van Michmas, honderd twee en twintig. |
Ezra 2:28 | De mannen van Beth-el en Ai, tweehonderd drie en twintig. |
Ezra 2:32 | De kinderen van Harim, driehonderd en twintig. |
Ezra 2:33 | De kinderen van Lod, Hadid en Ono, zevenhonderd vijf en twintig. |
Ezra 2:41 | De zangers. De kinderen van Asaf, honderd acht en twintig. |
Ezra 2:67 | Hun kemelen, vierhonderd vijf en dertig; de ezelen, zes duizend zevenhonderd en twintig. |
Ezra 3:8 | In het tweede jaar nu hunner aankomst ten huize Gods te Jeruzalem, in de tweede maand, begonnen Zerubbabel, de zoon van Sealthiel, en Jesua, de zoon van Jozadak, en de overige hunner broederen, de priesters en de Levieten, en allen, die uit de gevangenis te Jeruzalem gekomen waren; en zij stelden de Levieten, van twintig jaren oud en daarboven, om opzicht te nemen over het werk van des HEEREN huis. |
Ezra 8:11 | En van de kinderen van Babai, Zacharja, de zoon van Bebai; en met hem acht en twintig manspersonen. |
Ezra 8:19 | En Hasabja, en met hem Jesaja, van de kinderen van Merari, [met] zijn broederen, en hun zonen, twintig; |
Ezra 8:20 | En van Nethinim, die David en de vorsten ten dienste der Levieten gegeven hadden, tweehonderd en twintig Nethinim, die allen bij namen genoemd werden. |
Ezra 8:27 | En twintig gouden bekers, tot duizend drachmen; en twee vaten van blinkend goed koper, begeerlijk als goud. |
Ezra 10:9 | Toen verzamelden zich alle mannen van Juda en Benjamin te Jeruzalem in drie dagen; het was de negende maand op den twintigsten in de maand; en al het volk zat op de straat van Gods huis, sidderende om deze zaak, en vanwege de plasregenen. |
Nehemia 1:1 | De geschiedenissen van Nehemia, zoon van Hachalja. En het geschiedde in de maand Chisleu, in het twintigste jaar, als ik te Susan in het paleis was; |
Nehemia 2:1 | Toen geschiedde het in de maand Nisan, in het twintigste jaar van den koning Arthahsasta, [als er] wijn voor zijn aangezicht was, dat ik den wijn opnam, en gaf [hem] den koning; nu was ik nooit treurig geweest voor zijn aangezicht. |
Nehemia 5:14 | Ook van dien dag af, dat hij mij bevolen heeft hun landvoogd te zijn in het land Juda, van het twintigste jaar af, tot het twee en dertigste jaar van den koning Arthahsasta, zijnde twaalf jaren, heb ik, met mijn broederen, het brood des landvoogds niet gegeten. |
Nehemia 6:15 | De muur nu werd volbracht, op den vijf en twintigsten van Elul, in twee en vijftig dagen. |
Nehemia 7:16 | De kinderen van Bebai, zeshonderd acht en twintig; |