H6242 עֶשְׂרִים
sixscore +, twenty, twentieth

Bijbelteksten

1 Kronieken 18:4En David nam hem duizend wagens af, en zeven duizend ruiters, en twintig duizend man te voet; en David ontzenuwde al de wagen[paarden;] doch hij behield honderd wagens daarvan over.
1 Kronieken 18:5En de Syriers van Damaskus kwamen, om Hadar-ezer, den koning van Zoba, te helpen; maar David sloeg van de Syriers twee en twintig duizend man.
1 Kronieken 20:6Daarna was er nog een krijg te Gath; en daar was een zeer lang man, en zijn vingeren waren zes en zes, vier en twintig, en hij was ook van Rafa geboren;
1 Kronieken 23:4Uit dezen waren er vier en twintig duizend om het werk van het huis des HEEREN aan te drijven; en zes duizend ambtlieden en rechters;
1 Kronieken 23:24Dit zijn de kinderen van Levi, naar het huis hunner vaderen, de hoofden der vaderen, naar hun gerekenden in het getal der namen naar hun hoofden, doende het werk van den dienst van het huis des HEEREN van twintig jaren oud en daarboven.
1 Kronieken 23:27Want naar de laatste woorden van David werden de kinderen van Levi geteld, van twintig jaren oud en daarboven;
1 Kronieken 24:16Het negentiende voor Petahja, het twintigste voor Jehezkel,
1 Kronieken 24:17Het een en twintigste voor Jachin, het twee en twintigste voor Gamul,
1 Kronieken 24:18Het drie en twintigste voor Delaja, het vier en twintigste voor Maazja.
1 Kronieken 25:27Het twintigste voor Eliatha; zijn zonen en zijn broederen; twaalf.
1 Kronieken 25:28Het een en twintigste voor Hothir; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
1 Kronieken 25:29Het twee en twintigste voor Giddalti; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
1 Kronieken 25:30Het drie en twintigste voor Mahazioth; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
1 Kronieken 25:31Het vier en twintigste voor Romamthi-ezer; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.
1 Kronieken 27:1Dit nu zijn de kinderen Israels naar hun getal, de hoofden der vaderen, en de oversten der duizenden en der honderden, met hun ambtlieden, den koning dienende in alle zaken der verdelingen, aangaande en afgaande van maand tot maand in al de maanden des jaars; elke verdeling was vier en twintig duizend.
1 Kronieken 27:2Over de eerste verdeling in de eerste maand was Jasobam, de zoon van Zabdiel; en in zijn verdeling waren er vier en twintig duizend.
1 Kronieken 27:4En over de verdeling in de tweede maand was Dodai, de Ahohiet, en [over] zijn verdeling was Mikloth ook voorganger; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.
1 Kronieken 27:5De derde overste des heirs in de derde maand was Benaja, de zoon van Jojada, den opperambtman; die was het hoofd; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.
1 Kronieken 27:7De vierde, in de vierde maand, was Asahel, de broeder van Joab, en na hem Zebadja, zijn zoon; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.
1 Kronieken 27:8De vijfde, in de vijfde maand, was Samhuth, de Jizrahiet, de overste; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend.

Mede mogelijk dankzij