Johannes 4:33 | Zo zeiden dan de discipelen tegen elkander: Heeft Hem iemand te eten gebracht? |
Johannes 4:49 | De koninklijke [hoveling] zeide tot Hem: Heere, kom af, eer mijn kind sterft. |
Johannes 5:40 | En gij wilt tot Mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben. |
Johannes 6:10 | En Jezus zeide: Doet de mensen nederzitten. En er was veel gras in die plaats. Zo zaten dan de mannen neder, omtrent vijf duizend in getal. |
Johannes 6:21 | Zij hebben dan Hem gewilliglijk in het schip genomen; en terstond kwam het schip aan het land, daar zij naar toe voeren. |
Johannes 6:31 | Onze vaders hebben het Manna gegeten in de woestijn; gelijk geschreven is: Hij gaf hun het brood uit den hemel te eten. |
Johannes 6:44 | Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. |
Johannes 6:52 | De Joden dan streden onder elkander, zeggende: Hoe kan ons deze [Zijn] vlees te eten geven? |
Johannes 6:65 | En Hij zeide: Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij komen kan, tenzij dat het hem gegeven zij van Mijn Vader. |
Johannes 7:34 | Gij zult Mij zoeken, en gij zult [Mij] niet vinden; en waar Ik ben, kunt gij niet komen. |
Johannes 7:36 | Wat is dit voor een rede, die Hij gezegd heeft: Gij zult Mij zoeken, en zult [Mij] niet vinden; en waar Ik ben, kunt gij niet komen? |
Johannes 8:21 | Jezus dan zeide wederom tot hen: Ik ga heen, en gij zult Mij zoeken, en in uw zonden zult gij sterven; waar Ik heenga, kunt gijlieden niet komen. |
Johannes 8:22 | De Joden dan zeiden: Zal Hij ook Zichzelven doden, omdat Hij zegt: Waar Ik heenga, kunt gijlieden niet komen? |
Johannes 10:16 | Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen; en het zal worden een kudde, [en] een Herder. |
Johannes 10:18 | Niemand neemt hetzelve van Mij, maar Ik leg het van Mijzelven af; Ik heb macht hetzelve af te leggen, en heb macht hetzelve wederom te nemen. Dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen. |
Johannes 12:21 | Dezen dan gingen tot Filippus, die van Bethsaida in Galilea was, en baden hem, zeggende: Heer, wij wilden Jezus [wel] zien. |
Johannes 13:33 | Kinderkens, nog een kleinen [tijd] ben Ik bij u. Gij zult Mij zoeken, en gelijk Ik den Joden gezegd heb: Waar Ik heenga, kunt gij niet komen; [alzo] zeg Ik ulieden nu ook. |
Johannes 14:17 | [Namelijk] den Geest der waarheid, Welken de wereld niet kan ontvangen; want zij ziet Hem niet, en kent Hem niet; maar gij kent Hem; want Hij blijft bij ulieden, en zal in u zijn. |
Johannes 19:7 | De Joden antwoordden hem: Wij hebben een wet, en naar onze wet moet Hij sterven, want Hij heeft Zichzelven Gods Zoon gemaakt. |
Johannes 20:9 | Want zij wisten nog de Schrift niet, dat Hij van de doden moest opstaan. |