Handelingen 1:3 | Aan welke Hij ook, nadat Hij geleden had, Zichzelven levend vertoond heeft, met vele gewisse kentekenen, veertig dagen lang, zijnde van hen gezien, en sprekende van de dingen, die het Koninkrijk Gods aangaan. |
Handelingen 1:7 | En Hij zeide tot hen: Het komt u niet toe, te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft; |
Handelingen 1:25 | Om te ontvangen het lot dezer bediening en des apostelschaps, waarvan Judas afgeweken is, dat hij heenging in zijn eigen plaats. |
Handelingen 2:20 | De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat de grote en doorluchtige dag des Heeren komt. |
Handelingen 2:27 | Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten, noch zult Uw Heilige [over]geven, om verderving te zien. |
Handelingen 2:29 | Gij mannen broeders, het is [mij] geoorloofd vrij uit tot u te spreken van den patriarch David, dat hij beide gestorven en begraven is, en zijn graf is onder ons tot op dezen dag. |
Handelingen 3:5 | En hij hield [de ogen] op hen, verwachtende, dat hij iets van hen zou ontvangen. |
Handelingen 3:18 | Maar God heeft alzo vervuld, hetgeen Hij door den mond van al Zijn profeten te voren verkondigd had, dat de Christus lijden zou. |
Handelingen 4:14 | En ziende den mens bij hen staan, die genezen was, hadden zij niets daartegen te zeggen. |
Handelingen 4:15 | En hun geboden hebbende uit te gaan buiten den raad, overlegden zij met elkander, |
Handelingen 5:28 | Hebben wij u niet ernstiglijk aangezegd, dat gij in dezen Naam niet zoudt leren? En ziet, gij hebt met deze uw leer Jeruzalem vervuld, en gij wilt het bloed van dezen Mens over ons brengen. |
Handelingen 5:31 | Deze heeft God door Zijn rechter[hand] verhoogd [tot] een Vorst en Zaligmaker, om Israel te geven bekering en vergeving der zonden. |
Handelingen 5:33 | Als zij nu [dit] hoorden, barstte hun [het hart], en zij hielden raad, om hen te doden. |
Handelingen 6:10 | En zij konden niet wederstaan de wijsheid en den Geest, door Welken hij sprak. |
Handelingen 7:4 | Toen ging hij uit het land der Chaldeen, en woonde in Charran. En van daar, nadat zijn vader gestorven was, bracht Hij hem over in dit land, daar gij nu in woont. |
Handelingen 7:5 | En Hij gaf hem geen erfdeel in hetzelve, ook niet een voetstap; en beloofde, dat Hij hem het zelve tot een bezitting geven zou, en zijn zade na hem, als hij [nog] geen kind had. |
Handelingen 7:28 | Wilt gij mij [ook] ombrengen, gelijkerwijs gij gisteren den Egyptenaar omgebracht hebt? |
Handelingen 7:38 | Deze is het, die in de vergadering [des volks] in de woestijn was met den Engel, Die tot hem sprak op den berg Sinai, en [met] onze vaderen; welke de levende woorden ontving, om ons [die] te geven. |
Handelingen 7:46 | Dewelke voor God genade gevonden heeft, en begeerd heeft te vinden een woonstede voor den God Jakobs. |
Handelingen 8:38 | En hij gebood den wagen stil te houden; en zij daalden beiden af in het water, zo Filippus als de kamerling, en hij doopte hem. |